Bakerrijmpjes

(Eng. nursery rhymes). Oorspronkelijk versjes die gezongen werden door de baker, de vrouw die het pasgeboren kind en de kraamvrouw verzorgt. In ruimere betekenis versjes en rijmpjes die gezongen of gezegd worden bij de speelse verzorging en opvoeding van peuters en kleuters. Bakerrijmpjes behoren tot het volkse erfgoed. Ze zijn meestal anoniem, worden mondeling doorgegeven en komen voor in heel wat varianten. De vreemde, vaak ook emotioneel geladen inhoud zorgt er samen met het uitgesproken ritmisch karakter voor dat met de baby ook de volwassene bij het zingen zijn spanningen op een aanvaardbare wijze kan uiten. Bakerrijmpjes vertonen kenmerken van de kindertaal. Typisch zijn verder de assonanties en alliteraties en vele herhalingen. Meestal hanteert men bij bakerrijmpjes een functionele indeling. Voor jonge kinderen zingt men aldus o.m. wiegeliedjes, knierijversjes, vinger- en handrijmpjes; voor oudere kinderen zijn er feestrijmpjes, kringliedjes, aftelrijmpjes en raadseltjes (kyk raadsel ).

Sommige auteurs van kinderpoëzie zoeken in hun werk aansluiting bij dit volkse genre, zo o.m. Ienne Biemans met Ik was de zee (1989).

Een bekend bakerrijmpje is:

            Humpty Dumpty sat on a wall,

            Humpty Dumpty had a great fall;

            Not all the king’s horses, nor all the king’s men

            Could set Humpty Dumpty together again.

 

Literatuur: I. & P. Opie (red.), The Oxford Dictionary of Nursery Rhymes, 1977. J. van Coillie, ‘Baker- en kinderrijmpjes’ in Lexicon van de Jeugdliteratuur, oktober 1984, pp. 1-4. W. van Seters, ‘Bakerrijmpjes, kleuterverzen en speelliedjes’ in Psychologie, 1994, pp. 16-19.