Almanakken

(middeleeuws Latijn almanach = kalender < Arab. al manah). In het algemeen: informatieve overzichten van wat gedurende een bepaald jaar op diverse domeinen (politiek, cultureel, letterkundig …) in bepaalde streken of steden als merkwaardig te noteren viel. Zij werden vaak aantrekkelijk gemaakt voor de gewone lezer door het inlassen van verhaaltjes en gedichten.

Oorspronkelijk (vijftiende-zestiende eeuw) betrof het kalenders met feestdagen, allerlei voorspellingen m.b.t. het weer, epidemieën, oorlogen, enz. (de zgn. prognosticaties of pronostieken; Gr. pro-gnostikos = die vooraf weet), en verder ook raadgevingen – vaak in de vorm van tekeningen – voor verschillende groepen ambachtslui en landbouwers. De zgn. volksalmanakken (achttiende eeuw), met ingeschoven liedjes, anekdotes, kluchtige verhaaltjes e.d., waren vrijwel de enige lectuur van de kleine man. Zij zijn in zekere zin de voorlopers van de latere dag- en weekbladen. In de negentiende eeuw verschijnen dan almanakken met een duidelijk literair karakter (zgn. letterkundige jaarboekjes en Muzenalmanakken, zoals Almanak voor het Schoone en het Goede (1822-1860) en Nederlandsche Muzenalmanak (1819-1841). De bekende almanak van uitgever Snoeck te Gent (1782) is tot op heden blijven bestaan, zij het sterk gewijzigd in vorm en functie.

Literatuur: P. van Zonneveld, ‘Nederlandse literaire almanakken 1830-1840’ in Forum der Letteren, 1979, pp. 162-176. J. Sitvast, De populariteit van almanakken in de tweede helft van de negentiende eeuw, DBNL 2004 (1987). J. Salman, Een handdruk van de tijd: de almanak en het dagelijks leven in de Nederlanden 1500-1700, 1997.  Id., Populair drukwerk in de Gouden Eeuw: de almanak als lectuur en handelswaar, 1999.