(Gr. anakolouthia < ana = opwaarts, tegen de richting in; akolouthein = volgen). Een grammaticaal onlogische zinsbouw, omdat het vervolg of slot van een gedachte niet strookt met de aanvankelijk opgezette zinsconstructie. Ze kan ontstaan door een slordigheid, of door grote emotionele geladenheid, maar wordt ook bewust als stijlfiguur aangewend.
Bv. een soort van onhandig gescharrel
dat de melodie vacant laat
dat die melodie dus wel vaststaat
maar de maat even niet nu (J. Bernlef, ‘Bekoorlijk’, uit Grensgeval, 1972)
Literatuur: L. Reinhard, Die Anakoluthe bei Platon, 1925. P. Bachmann, Ellipsen und Anakoluthe als Elemente der Umgangssprache in den Acharnern des Aristophanes (diss. Göttingen), 1961.