Benaming van een naar de Griekse dichter Archilochus van Paros genoemde antieke vers- en strofevorm. Het archilochisch vers komt in twee varianten voor. De archilochius minor bestaat uit een hemiepes*, d.w.z. een halve maar catalectische (Sien Catalectisch) hexameter ( guiguio ) en een jambische dimeter. Naar gelang van de volgorde van deze twee elementen spreekt men van een elegiambisch ( guiguioipgihgipgiho ) of een jambelegisch vers ( pgihgipgihoiguiguio ).
De archilochius maior bestaat in feite uit een dactylische tetrapodie (ook wel eens alcmanisch vers genoemd naar de Griekse dichter Alcman) en een trocheïsche tripodie (ook wel ithyphallicus genoemd, d.i. Gr. met opgerichte fallus, om zijn associatie met de eredienst van Dionysus): gtigtigqtiguqghighigpi.
De archilochische strofe kan tot drie hoofdtypes herleid worden. Een eerste soort (bv. Horatius, Oden I, 7) wordt gevormd door de afwisseling van een dactylische hexameter met een catalectische dactylische tetrameter. Een tweede (bv. Horatius, Oden IV, 7) bestaat uit een dactylische hexameter en een hemiepes (halve hexameter; letterlijk: half episch vers). Het derde type (bv. Horatius, Oden I, 4) heeft als eerste vers een archilochius maior, en in het tweede een catalectische jambische trimeter.
Zie ook epode.
Literatuur: Ch. Miralles & J. Pòrtulas, Archilochus and the Iambic Poetry, 1983.