(Lat. auctor = voortbrenger, bevorderaar). De producent van een (literaire of niet-literaire) tekst. In Jakobsons communicatiemodel* is de auteur de ‘zender’ van de boodschap. Naar gelang van genre, traditie en waardering kent de term tal van varianten als: bard, dichter, journalist, romancier, troubadour, enz. Dat de term ‘schrijver’ als synoniem geldt, duidt aan hoezeer wij geschreven communicatie als vanzelfsprekend aannemen in de letterkunde. De auteur kan zijn identiteit verschuilen achter een pseudoniem* of helemaal anoniem* blijven, al dan niet bij wijze van mystificatie*. Soms berust het auteurschap bij meerdere biografische personen (schrijverscollectief). De belangrijke bijdrage van de uitgever* op het vlak van de algemene presentatie en vaak zelfs van de verbale structuur (editing*) van de tekst lijkt de autonomie van de individuele auteur meer en meer te relativeren.
Het concept van het individuele auteurschap is overigens van relatief recente datum. In orale* literaturen worden teksten vrij en naamloos doorgegeven en getransformeerd. Shakespeare, die zichzelf zag als leverancier van goed speelbare en succesvolle scenario’s en niet als ‘auteur’, herwerkte voortdurend zijn eigen teksten met medewerking van de andere leden van zijn theatergezelschap en getroostte zich nooit de moeite ze onder eigen naam in druk te vereeuwigen. Pas vanaf de romantiek*, toen de klassieke imitatio*-idee werd vervangen door noties als creativiteit, genie*, inspiratie, en originaliteit, wordt de tekst fundamenteel beschouwd als de uitdrukking van de persoonlijkheid van de auteur. Overeenkomstig daarmee kreeg in de negentiende eeuw de notie plagiaat* zijn huidige reikwijdte en werd de wettelijke bescherming ertegen verbeterd (auteursrecht*). In de literatuurstudie kreeg deze opvatting vorm in het leggen van verklarende verbanden tussen de schrijversbiografie en het oeuvre* (positivisme*). Ook de vroege freudiaanse interpretaties reduceerden het literaire werk grotendeels tot zijn biografische bron (literatuurpsychologie*).
De verschillende autonomiebewegingen* hebben in de eerste helft van de twintigste eeuw de auteur van zijn geprivilegieerde positie verdrongen (bv. intentional fallacy*). In het verlengde van deze kritiek heeft de narratologie de schijnbare aanwezigheid van de auteur in het verhaal pogen te verduidelijken met begrippen als verteller* en implied author*. Het structuralisme en poststructuralisme hebben met hun radicaal kritische taal- en subjectopvattingen het auteursbegrip helemaal versplinterd. De auteur wordt dood verklaard (R. Barthes) en slechts gezien als de ‘plaats’ waar talige en culturele codes opereren; het deconstructionisme* bekritiseert de futiele pogingen om de steeds verglijdende betekenissen van de tekst te verankeren in de identiteit van de auteur; het intertekstualiteitsdenken* ziet elk auteurschap als onvermijdelijk en oneindig collectief (palimpsest*).
Toch kan de literatuurstudie de realiteit van het auteursbegrip niet ontkennen. De leven-en-werken-benadering is blijven doorleven in de literatuurgeschiedschrijving en -kritiek, maar vooral ook bij de ‘gewone’ literatuurconsumenten, die er een voor de hand liggende metonymie van oorzaak en gevolg in zien. Het gezag (autoriteit) van de tekst waaraan de lezer zich welwillend onderwerpt, berust op een geloof in de persoonlijke aanwezigheid en intentionaliteit van zijn auteur. Als de lezer bekend is met mogelijk relevante biografische realia omtrent de schrijver – wat mede door de literaire journalistiek niet zelden het geval is – zal deze kennis een rol spelen bij de constructie van de implied* author. Zo zal het besef dat verhaalde feiten op authentieke ervaringen of overtuigingen van de schrijver teruggaan, een extra dimensie schenken aan de leeservaring. Zie ook ghostwriter*.
Literatuur: D.G. Kropf, Authorship as Alchemy, 1994. R. Selbmann, Dichtersberuf. Zum Selbstverständnis des Schriftstellers von der Aufklärung bis zur Gegenwart, 1994. M. Couturier, La Figure de l’auteur, 1995. E.A. Andersen e.a. (red.), Autor und Autorschaft im Mittelalter, 1998. Th. Bein e.a. (red.), Autor – Autorisation – Authentizität, 2004. A. Bennett, The Author (The New critical Idiom), 2004. R. Carpenter e.a., Literary Couplings. Writing couples, collaborators and the construction of authorship, 2006.