(Fr. rijmende einden). Reeksen van rijmende woorden die bedoeld waren als eindrijmen van voor de vuist gemaakte gedichten die eveneens ‘bouts-rimés’ worden genoemd. Het maken van dergelijke poëzie – het idee komt van de zeventiende-eeuwse dichter Gilles Ménage – werd een geliefd gezelschapsspel in de salons (kyk Salon) van de zeventiende en achttiende eeuw. Bv.: ‘Maak een vierregelig gedicht met de rijmwoorden hond, kat, bont, nat’. Een plezierige persiflage hiervan biedt M. Pagnol in zijn Manon des Sources (1952).