(Lat. brevis = kort, bondig). Aanvankelijk, in de oudheid, een fonetisch begrip (het snel of langzaam uitspreken van lettergrepen), kreeg brevitas binnen de retoriek een pejoratieve bijbetekenis en werd het verbonden met obscuritas (duisterheid, onverstaanbaarheid). In de stilistiek werd brevitas gezien als een kenmerk van lagere genres en gold het als tegenhanger van de copia verborum (lat. overvloed van woorden) in hogere genres (zie genera dicendi*). Pas in de negentiende eeuw komt hierin verandering, als algemene reactie tegen emfase en bombast. Dit zal ertoe leiden dat in de moderne tijd brevitas veeleer als een typische kwaliteit van literatuur (verdichting) wordt ervaren.
Een vorm van brevitas is de brachylogie (Gr. kortheid van uitdrukking), d.i. een verkorte zegging door het weglaten van woorden of gedachten. Bv. De klank van de trompet vermengd met (de klank van) de hoorn.
Bij percursio (Gr. het door-/over-lopen) gaat het om een opsomming van feiten of gegevens zonder dat de auteur of spreker over elk van hen in detail treedt. Bv. Hij had een auto-ongeval. Vandaag hebben ze hem begraven.
Literatuur: A. Compagnon, ‘La brièveté de Montaigne’, in Les formes brèves de la prose et le discours discontinu (XVIe-XVIIe siècles), 1984. J. Jansen, Brevitas. Beschouwingen over de beknoptheid van vorm en stijl in de Renaissance, 1995, 2 vol.