Camp

Term waarvan het huidige literair- en cultuurkritische gebruik geëvolueerd is uit de betekenis die het woord had in het Amerikaanse slang vanaf ca. 1930, m.n. als aanduiding van de verwijfde, geaffecteerde houdingen en gedragingen toegeschreven aan mannelijke homoseksuelen. De Amerikaanse critica Susan Sontag introduceerde de term als een algemene artistieke categorie in haar destijds ophefmakende opstel ‘Notes on Camp’, gepubliceerd in de Partisan Review (1964). Ze duidt er fenomenen uit de massacultuur mee aan die door hun epigonaal karakter en overdreven of naïeve stilering niet beantwoorden aan de normen van de gecanoniseerde kunst en afgedaan worden als goedkope pseudokunst of vulgaire kitsch, alsook kunstuitingen die een dergelijke stijl in een pasticherende (kyk pastiche) beweging bewust op de spits drijven. Op grond van hun opvallende stijlkenmerken kunnen zij tot een esthetische ervaring leiden voor wie de gepaste receptieve houding aanneemt, d.w.z. afstand kan nemen van de traditionele negatieve evaluatie ervan. Het begrip kadert enerzijds in de brede contestatie van de ‘officiële’, elitaire cultuurvormen die de jaren 60 kenmerkt (zie ook happening, Nieuw realisme, popliteratuur, enz.) en anderzijds in het Postmodernisme.

Literatuur: S. Sontag, Against Interpretation, 1969. J. de Mul, ‘CAMP of de emancipatie van de kitsch’ in

 

Tmesis, nr. 8, 1996, pp. 122-131. Literatuur: F. Cleto, Camp. Queer aesthetics and the performing subject: A reader, 1999. Literatuur: X. Schutte, ‘Kitsch & camp: over Anna Blaman’, in Maskerade: essays, 1999, pp. 115-142.