1. In de oudheid bedoelde men met deze termen het lyrische gedeelte in de Latijnse komedie. In tegenstelling tot het koorlied in de Griekse toneelwerken zet het canticum de handeling verder. Het canticum werd door één acteur of als wisselzang tussen verschillende acteurs gereciteerd onder fluitbegeleiding. Soms werd het canticum voorgedragen door een zanger (cantor) terwijl ondertussen de inhoud door een acteur pantomimisch (kyk pantomime) werd voorgesteld. Tegenover het canticum staat het diverbium, het gesproken gedeelte in de komedie. Vooral Plautus gebruikte het canticum in zijn blijspelen.
2. Gewoonlijk worden de termen ook gebruikt als synoniemen voor kerkgezang, geestelijk loflied (bv. het Magnificat, het Bijbelse Hooglied, ook Canticum canticorum genoemd). Bij uitbreiding: plechtig loflied (bv. B. Peleman, ‘Kantiek’ uit Variante voor Harp, 1938).