(Eng. verticale onderverdeling van een krantenpagina, kolom). Een op regelmatige basis en doorgaans op een vaste plaats in een krant of weekblad verschijnende bijdrage over actuele gebeurtenissen en trends in de maatschappij. Anders dan in het hoofdartikel (editoriaal) van de hoofdredacteur, dat de politieke stellingname van de krant weergeeft, spreekt de columnist in eigen naam over wat hem of haar relevant lijkt. Deze korte opiniestukken bevinden zich als genre ergens tussen het cursiefje* en het hoofdartikel. In Nederland kent deze rechtstreekse en gepersonaliseerde meningsverkondiging een grote bloei sinds de jaren 70 van de twintigste eeuw; elk dag- of weekblad beschikt over minstens één columnist. Vaak worden in deze columns polemieken* uitgevochten over de meest uiteenlopende actuele problemen. Het polemische aspect verhoogt de stilistische kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het genre. Ondanks de journalistieke opzet worden aan de column literaire verdiensten toegekend. Bekende en veel gelezen ‘literaire’ columnisten in Nederland en België zijn of waren: R. Campert, G. Komrij, G. Krol, K. Fens, J. Blokker, K. van Kooten, R. Rubinstein, N. Scheepmaker, Hofland, J. Anthierens, M. Reynebeau, B. de Wulf en de onder vele heteroniemen opererende Hugo Brandt Corstius.
Literatuur: A. Nuis, ‘De dood van de column’ in De brandende kwestie, 1985, pp. 104-124. N. Matsier, ‘Muiters tegen het etmaal. De decade van de column’ in T. van Deel e.a. (red.), Het literaire klimaat 1970-1985, 1986, pp. 131-146. A. Gijselhart, De column als vrijplaats, 1986. E. Wijman, ‘De column als literair genre’ in Bzzlletin, 1989, pp. 27-31. F. Balk, ‘De column en de columnist van Nederlandse bodem’ in Neerlandica extra muros, 1996, pp. 11-17.