Context

(Lat. contexere = samenweven, verbinden). De ‘omgeving’ waarin een taaluiting (woord, zin, fragment, tekst) geproduceerd en gerecipieerd wordt, voor zover die als referentiekader verbonden is met de uiting en bijdraagt tot de betekenis ervan. Men maakt meestal een onderscheid tussen de talige (verbale) en niet-talige (non-verbale) context van taalbouwsels. De talige context (soms ook cotekst genoemd) beperkt zich niet tot de enkele woorden of zinnen die de taaluiting in kwestie omgeven. In bepaalde gevallen fungeert de hele tekst als relevante context. Dit zal niet zelden het geval zijn als de relaties tussen uiting en omgeving van semantische aard zijn (bv. isotopie, motief,thema). Grammaticale contexten blijven dan weer doorgaans beperkt tot het zinsniveau.
Ook bij de niet-talige context (soms wel eens situatie of situationele context genoemd) van een tekstfragment of tekst kan men een onderscheid maken tussen een ‘nabije’ en ‘bredere’ omgeving. Enerzijds omvat de niet-talige context de feitelijke communicatieve situatie: wie spreekt (intentie, sociaal niveau e.d.), tot wie, waar en wanneer? Vooral de pragmatiek bestudeert hoe dergelijke aspecten van de taalgebruikssituatie de betekenistoekenning bepalen. Anderzijds omvat de niet-talige context ook het hele ‘universum’ waaraan het fragment of de tekst refereert, d.w.z. de feiten, personen, periode, streek, enz. ‘waarover het gaat’. Dit referentiekader kan samenvallen met ons begrip van de werkelijkheid, maar in fictionele (kyk fictie, fictionaliteit) teksten wordt vaak als niet-talige context een wereld gecreëerd waarin eigen wetten en regels gelden (bv. dierensprookje, sciencefiction).
Contexten spelen een fundamentele rol bij de interpretatie van anaforische (kyk anafoor) en deiktische verwijzingen, polysemische (kyk polysemie) woorden, syntactische homonymie en andere bronnen van ambiguïteit. Deze zgn. desambiguïsering of contextualisering gebeurt doorgaans automatisch, zelfs vooraleer we ons van de mogelijke dubbelzinnigheid bewust kunnen worden. Omgekeerd berusten ambiguïteiten en verticale woordspelingen (kyk Woordspel, woordspeling) op een dubbele context, die een eenduidige selectie tussen de verschillende plausibele lezingen of interpretaties onmogelijk maakt. Meer in het algemeen zou men kunnen stellen dat elke betekenistoekenning of tekstinterpretatie bestaat in het ‘contextualiseren’ van teksteenheden op verschillende niveaus: structuur van de gehele tekst, setting, oeuvre van de auteur, literaire code en intertextueel kader, verwachtingshorizon, enz.
Literatuur: K. Allan, Linguistic Meaning. Vol. 1, 1986, vooral par. 1.3. D. Maingueneau, Le contexte  de l’oeuvre littéraire. Énonciation, écrivain, société, 1994.