Cyclus

(Gr. ring, cirkel). Groep lyrische of epische werken, waarvan de samenhang wordt uitgemaakt door een zekere eenheid van onderwerp, sfeer, vorm … Cyclusvorming is zeer frequent. Een cyclus werd vaak samengesteld uit verhalen die tevoren separaat circuleerden. In de overleveringsgeschiedenis van de Franse middeleeuwse literatuur bijvoorbeeld, werden de meeste chanson de geste ondergebracht in drie cycli: de eerste rond Karel de Grote, de tweede rond Garin de Monglane en de derde rond Doon de Mayence. Iets gelijkaardigs gebeurde in de Arthurepiek.
De meer specifieke term cyclusroman (Fr. roman-cycle), geïntroduceerd door A. Thibaudet, wordt gebruikt voor romans die als afzonderlijke verhalen gelezen kunnen worden, maar met elkaar verbonden zijn doordat een aantal personages erin weerkeren. Dit verschijnsel kende vooral succes in de negentiende eeuw. Zie ook roman fleuve en saga.
Bv.    Balzac, La comédie humaine (1829-54).
    Zola, Les Rougon-Macquart (1871-93).
    A. Powell, A Dance to the Music of Time (12 vol.) (1951-75).
Een hechtere eenheid vertoont de zgn. prozacyclus, die via herhaling en cirkelsluiting één centrale boodschap uitdrukt die niet als zodanig uit de afzonderlijke delen te halen is. Zie ook trilogie.
Bv.    L. Durrell, Alexandria Quartet, 4 vols. (1957-60).
    E. Leroux, To a Dubious Salvation: A Trilogy of Fantastic Novels (1972).
Een speciale vorm van cyclusverhaal is het kaderverhaal*. Gedichtencycli van hun kant zijn vaak onderdelen van dichtbundels.
Literatuur: B. Besamusca e.a. (red.), Cyclification: the development of narrative cycles in the chanson de geste and the Arthurian romances, 1994.