Diachronie/synchronie

(Gr. dia-chronos = door de tijd heen; syn-chronos = samen met de tijd, gelijktijdig < syn = samen; chronos = tijd). 1. Begrippenpaar door F. de Saussure in de linguïstiek ingevoerd om twee aspecten van het taalonderzoek aan te duiden. Een taalfenomeen wordt synchronisch genoemd wanneer alle elementen ervan behoren tot eenzelfde moment van een talig systeem (‘état de langue’). Het is diachronisch wanneer het elementen bevat van verschillende ontwikkelingsstadia. Toch impliceert dit geen absolute dichotomie tussen beide, zoals de Saussure lijkt te suggeren. Immers, élk taalverschijnsel is historisch bepaald. De adjectieven synchronisch/diachronisch moeten daarom niet zozeer beschouwd worden als aanduiding van de taalfenomenen zelf, dan wel als kwalificatie van het standpunt dat men ertegenover inneemt. Onder synchronische linguïstiek verstaat men dan taalkunde die de eigenschappen van een taal bestudeert zoals ze zich op een bepaald moment van haar geschiedenis voordoet; bij de beschrijving en verklaring van een taalverschijnsel maakt men hier abstractie van de historische ontwikkeling. Diachronische taalkunde van haar kant onderzoekt de veranderingen in de tijd van taalsystemen. Zie ook langue/parole.
2. In de literatuurstudie wordt de term synchronie vaak gebruikt om aan te geven dat literaire werken op een bepaald moment van de geschiedenis met andere literaire werken relaties onderhouden van oppositie of aanvulling, wat bv. kan leiden tot het ontstaan van specifieke genres of subgenres in het literaire systeem van een bepaalde periode (synchronische as). Anderzijds liggen genres en subgenres ingebed in een traditie van ‘voorlopers’ die men volgt of waartegen men zich afzet (diachronische as). Elk literair werk, elk subgenre, elk genre kan aldus gesitueerd worden op het kruisvlak van synchronische en diachronische relaties.
Literatuur: Les synchronies littéraires. Points de vue et perspectives historiques, themanummer Œuvres et critiques, 1987.