1. Term uit het verhaalonderzoek, vaak gebruikt als equivalente benaming voor de ‘geschiedenis’ van een verhaal. Diegesis duidt echter eerder op het tijdruimtelijke universum waarin de geschiedenis zich afspeelt dan op de aaneenschakeling van de gebeurtenissen zelf. In die zin zou men bv. kunnen zeggen dat Multatuli niet tot hetzelfde universum (dezelfde wereld) behoort als Max Havelaar. Met betrekking tot de status van de verteller verwijzen de adjectieven extradiëgetisch resp. intradiëgetisch naar een primaire of secundaire (ingebedde) verteller (= verteller op eerste of tweede niveau); de termen homodiëgetisch resp. heterodiëgetisch duiden dan op de relatie van die verteller tot de vertelde geschiedenis (verhaal van eigen of van andermans geschiedenis). Zie ook histoire/discours.
2. Anderzijds wordt het substantief diegesis gebruikt om een bepaalde ‘manier’ (modaliteit) van vertellen aan te geven. Plato stelde in die zin diegesis (= eenvoudig verhaal, verhaal zonder meer) tegenover mimesis (= nabootsing). Bij diegesis spreekt de verteller uit eigen naam, zonder de illusie te wekken dat iemand anders aan het woord is; bij mimesis poogt de verteller de illusie te scheppen dat niet hij aan het woord is, maar een personage (Rep., 392c-395a). Plato stelde overigens op grond daarvan een indeling in drie genres voor: een berichtend genre, een nabootsend genre (bv. tragedie en komedie) en ten slotte een menggenre (epische poëzie) waarin zowel diegesis als mimesis voorkomen. Deze ‘modi’ van vertellen zijn sinds de tweede helft van de negentiende eeuw met Otto Ludwig (‘eigentliche Erzählung’ vs. ‘szenische Erzählung’, ook ‘Darstellung’) en vooral in de twintigste eeuw met Percy Lubbock (‘telling’ vs. ‘showing’), gemeengoed geworden.
Literatuur: G. Genette, Nouveau discours du récit, 1983.