Dilettantisme

(It. dilettare = vermaken, genoegen scheppen). Het op basis van liefhebberij bezig zijn met kunst. De benaming dook voor het eerst op in 1734 in Londen, nl. in de Society of Dilettanti, een club van mensen die zich interesseerden voor Italiaanse kunst en klassieke archeologie. Dilettantisme werd en wordt, afhankelijk van het standpunt, positief of negatief geëvalueerd. De dilettant onderscheidt zich van de kunstenaar en de wetenschapper door zijn speelse en vrijblijvende opstelling, wat dan vaak het verwijt van amateurisme en ondeskundigheid met zich meebrengt. Het speelse en vrijblijvende kunnen evenwel uitgebuit worden om de dilettant een statuut van ongenaakbaarheid te bezorgen. In die zin is het dilettantisme een specifieke intellectuele en individualistische houding die een oplossing zoekt voor het conflict tussen kunst en leven. De dilettant vertoont in die zin enige gelijkenis met de dandy*, en het is niet verwonderlijk dat het dilettantisme werd ervaren als een problematische levenshouding in de context van het fin de siècle*, bv. in het werk van H. von Hoffmannsthal en Th. Mann.
Literatuur: H.R. Vaget, Dilettantismus und Meisterschaft. Zum Problem des Dilettantismus bei Goethe: Praxis, Theorie, Zeitkritik, 1971. J.F. Hugo, Le dilettantisme dans la littérature française d’Ernest Renan à Ernest Psichari (diss. Lille), 1984.