Discours social

(Fr. sociaal discours). Al wat, en de manier waarop iets gezegd en geschreven wordt – en bij uitbreiding gedrukt en vertoond wordt – in een gemeenschap op een bepaald moment. M.a.w.: de manier waarop een bepaalde gemeenschap zichzelf gestalte geeft in gesproken en geschreven teksten. Dit ‘al wat’ vormt een soort van ‘geheel’ dat gebaseerd is op genresystemen, topoi*, argumentatie- en verhaalvormen die in een bepaalde gemeenschap het ‘zegbare’ en bij uitbreiding ook het ‘schrijfbare’ organiseren. Het is geen optelsom of product van individuele uitspraken; deze laatste zijn veeleer te beschouwen als het gevolg van wat er aan interesses leeft in die gemeenschap en zijn a.h.w. doordrongen van de ideeën, gezichtspunten, appreciaties en definities van ‘de anderen’ (zie intertekstualiteit).
De verschillende vormen van vertellen, voorstellen, discussiëren, enz. werken hierbij op elkaar in (interdiscursiviteit), zodat het zgn. verheven discours (bellettrie, filosofie, wetenschap) niet los gezien mag worden van meer ‘triviale’ vormen zoals het discours van de straat en van datgene wat dagelijks via de massamedia op ons afkomt. Pas door deze laatste vormen van discours worden de eerstgenoemde ‘leesbaar’ (zie ook lisible/scriptible ). De analyse van zo’n gelaagd geheel van uitspraken maakt het mogelijk de eigenheid en de heterogeniteit van een gemeenschap op een welbepaald moment te tonen en vormt daardoor een correctie op te vlug veralgemenende oordelen over ‘de wereldbeschouwing’ van een periode op grond van uitgekozen, meestal geprivilegieerde teksten.
Literatuur: Discours social / Social Discourse (tijdschrift 1988-). M. Angenot, 1889. Un état du discours social, 1989, vooral pp. 13-39.