Elegie

Een antiek gedicht in disticha (sien distichon, elegisch) geschreven. Aanvankelijk, tijdens de zesde-zevende eeuw v.C. in Griekenland, kon de inhoud zeer gevarieerd zijn, o.a. oproep tot de strijd, politiek, teloorgang van de jeugd, liefde, enz. De Latijnse elegie nam de vorm van de Griekse over, maar werd in tegenstelling tot deze nooit door fluitspel begeleid. Verzuchtingen en klachten, dikwijls gericht aan de geliefde vrouw, vormden vanaf de tweede helft van de eerste eeuw v.C. het hoofdthema ervan, o.a. bij Catullus, Ovidius, Tibullus.

Daarnaast bestonden in de oudheid specifieke benamingen voor allerlei liederen die onder begeleiding van fluitspel uitgevoerd werden bij een begrafenis of bij het lijk van de dode: kommos, threnos, threnodie, nenia, epicedium. Deze klaagzangen werden overgenomen in allerlei lyrische en dramatische genres. Als de troost het hoofdmotief vormde, sprak men van consolatio (troostschrift, -brief, -rede, -gedicht). Deze dichtvormen konden ook als humoristische schijnklacht bedoeld zijn, bv. Catullus’ Carmen 3, een epicedium op het vogeltje van zijn geliefde Lesbia.

In de West-Europese literatuur wordt elegie als benaming gebruikt voor elk lyrisch gedicht waarin n.a.v. de dood van een geliefde of bij een andere droevige gebeurtenis gemijmerd wordt over de tragische aspecten van het leven. De dichter vindt hierbij vaak troost in het reflecteren over een of ander eeuwigheidsprincipe (bv. Vondel, Uytvaert van mijn dochterken). Elegie is aldus het algemeen begrip geworden voor klaaglied, klaagzang, treurzang, treurlied, in-memoriamgedicht, dodenklacht, lijkzang.

In het Engelse taalgebied gebruikt men ook de benaming dirge (afgeleid van het begin van het lied ‘Dirige, domine’), in de Franse middeleeuwen en de Engelse renaissance de benaming complainte. Ook hier fungeert de complainte soms als satire, of is ze een humoristische schijnklacht, o.a. bij Chaucer over een lege geldbeurs.

Literatuur: G. Luck, The Latin Love Elegy, 1969. G. Pfohl (red.), Die griechische Elegie, 1972. K.-W. Kirchmeir, Romantische Lyrik und neoklassizistische Elegie, 1976. D.F. Kennedy, The Arts of Love. Five studies in the discourse of Roman love elegy, 1993.