Elisie

(Lat. elidere = uitstoten; Gr. synoniem apocope = het afkappen). Uitstoting van de slotklinker of eindlettergreep van een woord vóór de klinker of stemloze h- aan het begin van het volgende woord. Elisie wordt vooral in poëzie toegepast. In de Latijnse dichtkunst kon zij ook optreden indien het eerste woord eindigde op een klinker + -m.

Bv.      ‘tecum viver(e) amem, tec(um) obeam libens’ (Horatius, Oden III, 9).

Is het tweede woord ‘es’ of ‘est’, dan past men afaeresis toe, d.w.z. uitstoting van de beginklinker van het woord, bv. femina (e)st.

Soms – meestal om metrische redenen – werd de elisie in de antieke poëzie niet toegepast. Dat verschijnsel noemt men hiatus, d.w.z. gaping, omdat de stem door het samenstoten van de klinkers a.h.w. even ophoudt.

Tussen elisie en hiatus staat synaloefe, nl. als de eindklinker niet helemaal verdwijnt, maar met de beginklinker versmelt (Gr. syn-aleifein = inwrijven met olie, zalven, samenklonteren, versmelten) tot één lange klank of tweeklank, bv. multu(m) ille.

Zie ook syncope.