Ellips

(Gr. weglating < ek-leipein = eruit laten). Figuur waarbij men een of meer woorden of zinnen weglaat die syntactisch gezien noodzakelijk lijken in de zin of tekst. Men onderscheidt:

1. De grammaticale ellips, nl. een breuk in de normale structuur van de zin. Dit gebruik is ingeburgerd in de meeste talen, zeker in de omgangstaal. Het ontbrekende kan hier gemakkelijk vanuit de context aangevuld worden. Bv. De boom mag verbrand (worden). De grammaticale ellips maakt de uitdrukking kernachtiger, maar heeft verder geen enkele uitdrukkelijke functie.

2. De retorische ellips, waarbij de syntactische breuk uitdrukking kan worden van een aposiopese (verzwijging). Een vorm van ellips is de detractio, t.w. het weglaten van een deel van een woord. Naargelang dat woord vooraan, middenin of achteraan wordt verkort, spreekt men van afaeresis (Gr. wegneming), syncope en apocope.

3. In het verhaalonderzoek wordt de term ellips gebruikt om aan te duiden dat in het handelingsverloop tijdsintervallen onvermeld blijven (zie verteltijd).