Vorm van theater, ontstaan in Duitsland in de jaren 20 onder impuls van regisseur Erwin Piscator, met als belangrijkste vertegenwoordiger Bertolt Brecht. Essentieel voor deze voorstellingsmethode is dat eerder aan het verstand dan aan de gevoelens van de toeschouwer wordt geappelleerd, vaak met politieke bedoelingen. De geslotenheid van het aristotelisch drama drama wordt daarom opgeheven tot een dubbele structuur van handeling en commentaar; vandaar de kwalificatie ‘episch’: het gaat om een mengvorm van bericht en voorstelling. Het doorbreken van de dramatische illusie kan bv. gebeuren door inschakeling van een koor, een verteller, projecties, enz. (episering). Bv. Brecht, Die Dreigroschenoper (1928). Zie ook Vervreemdingseffect.
Literatuur: R. Grimm (red.), Episches Theater, 1966. Th. Buck, Zu Bertold Brecht: Parabel und episches Theater, 1983. H.M. Brown, Leitmotiv and Drama: Wagner, Brecht, and the limits of epic theatre, 1993.