(Gr. bij de bruidskamer). In Griekenland en Rome bruiloftslied door jongeren in koor gezongen vóór het bruidsvertrek ter ere van jonggehuwden. Het lied, dat bij het vergezellen van de bruid naar het huis van de bruidegom onder fluit- en citerbegeleiding gezongen werd door vriendinnen van de bruid, werd hymenaeus genoemd, naar de in het refrein weerkerende naam van de huwelijksgod. Het epithalaam groeide uit tot een dichterlijk genre, in de oudheid o.a. bij Sappho en Catullus (Carmen, 61 en 62, eerste eeuw v. C.), tijdens de renaissance bij Ronsard en Spenser (Epithalamium, 1594). Op het einde van de zestiende en tijdens de zeventiende eeuw kende het in heel Europa succes o.a. bij Ben Jonson, Malherbe, Marino, Hooft, Bredero, Vondel. Ook in latere tijd werden nog bruiloftsliederen geschreven, o.a. door G. Gezelle (‘Bruiloftlied’, ca. 1856, uit Dichtoefeningen).
Literatuur: V. Tufte, The Poetry of Marriage. The epithalamium in Europe and its development in England, 1970. J.E. Eber, The Epithalamion in the late English Renaissance, 1985. J.-M. Girard, Le livre d’or des épithalames ou chants nuptiaux. Textes d’auteurs anciens et modernes, 1999. J. Verdonck, ‘Bij twee epithalamia van Guido Gezelle’ in Rijmtijd, 2004, pp. 16-23.