(Gr. = goed spreken). De onrechtstreekse, verbloemende aanduiding van iets dat schrikaanjagend, onaangenaam of aanstootgevend voorkomt, door middel van een mooie of vage omschrijving, een vreemd woord, een afkorting, een litotes of een pars pro toto (zie metonymie ). Het is een vaak gehanteerde strategie om het taboebeladen karakter van bepaalde onderwerpen te omzeilen. Aan de basis hiervan ligt de vrees om bovennatuurlijke krachten te ontstemmen (‘Onze-Lieve-Heer’ i.p.v. ‘God’), het terugschrikken voor het noemen van iets onaangenaams, zoals een dodelijke ziekte (‘TB’ i.p.v. ‘tuberculose’ i.p.v. ‘tering’), de angst om een brutale (‘niet erg snugger’ i.p.v. ‘dom’) of onfatsoenlijke indruk te laten (‘transpireren’ i.p.v. ‘zweten’). Uiteraard is eufemisme sterk stand- en cultuurgebonden. Naarmate een eufemisme in de gangbare taal ingeburgerd raakt, verliest het zijn onrechtstreeks, verbloemend karakter en wordt het een gewone, directe aanduiding. Het wordt dan vaak vervangen door een nieuwe omschrijving. Bv. gebrekkigen en verminkten > gehandicapten > minder-validen > anders-validen.
Literatuur: D.J. Enright (red.), Fair of Speech: the uses of euphemism, 1986.Literatuur K. Allen & K. Burridge, Euphemism & Disphemism. Language used as shield and weapon, 1991.Literatuur: M. de Coster, Woordenboek van eufemismen en politiek correct taalgebruik, 2001.