(Lat. voorbeeld). 1. Oorspronkelijk een kort verhaal, ingelast in een redevoering of andere betogende tekst om een bepaalde stelling te illustreren. Het voorbeeldverhaal (ook paradigma genoemd) stond in de antieke retoriek in dienst van de argumentatio of van de ornatus (zie redevoering en genera dicendi).
2. Het genre vond vlug buiten de redekunst ingang en in Rome verschenen verzamelingen van exempla, meestal zakelijk gerangschikt, bv. de Exempla van Cornelius Nepos. In de middeleeuwen leefde het genre voort. Reeds in de zevende eeuw werden sermoenen voor monniken doorspekt met illustratieve, vooral Bijbelse verhalen. In de twaalfde eeuw werden deze verhaaltjes ook gebruikt in sermoenen voor leken. De bronnen werden stilaan ook profaan, bv. de Gesta Romanorum en klassieke liefdesverhalen. Tegen het einde van de middeleeuwen werden de exempelen meer en meer komisch, zodat zij door de reformatie geweerd werden. Bv. Chaucer, ‘The Pardoner’s Tale’, in The Canterbury Tales (ca. 1400).
Literatuur: C.G.N. de Vooys, Middelnederlandse stichtelijke exempelen, 1953. W. Hauch & B. Wachinger (red.), Exempel und Exempelsammlungen, 1991. J.M. Verbij-Schillings, ‘Woord en weerwoord: over functionele vormgeving van exempelen’ in Th. Mertens e.a. (red.), Boeken voor de eeuwigheid: Middelnederlands geestelijk proza, 1993, pp. 108-123 en 400-405.C. Bremond e.a., L’exemplum, 1996 (1982).