1. In de ruimste betekenis kan deze term elkeLiteratuur: aanduiden die zich op enig gebied afzet tegen de heersende conventies, met de bedoeling nieuwe mogelijkheden te openen (avant-gardekunst (sien Avant-garde)).
2. In het bijzonder eenLiteratuur: die in de eerste plaats tekengericht is, d.w.z. toegespitst op het spel, het experiment met taalmateriaal. In dat experiment wil men de grenzen van het zegbare verleggen en nieuwe betekenislagen aanboren, door originele taalcombinaties, tekststructuren e.d. uit te proberen.
3. In de Nederlandse poëzie is de term ‘experimentele poëzie’ gebruikelijk als synoniem voor de poëzie van de Vijftigers. Hij is daar ontleend aan de Cobraschilderkunst en duidt op het scheppen (schrijven) vanuit het materiaal (de taal), om zo ‘proefondervindelijk’ een betekenis op te bouwen.
4. In het Nederlandse proza is de term vrij recent in gebruik gekomen om het hele landschap van niet-verhalend creatief proza aan te duiden. Het betreft dan zowel zgn. ‘absoluut proza’, dat de autonomie van het werk voorop stelt en streeft naar maximale exploitatie van de interne betekenisrelaties, als zgn. ‘totaalproza’, waarin een grote heterogeniteit van materiaal verwerkt wordt, om de tekst zo veelzijdig mogelijk naar de werkelijkheid te openen. Bv. J.F. Vogelaar e.a., Het mes in het beeld, en andere verhalen (1976), Sybren Polet, Ander proza. Bloemlezing uit het Nederlands experimenterende proza van Theo van Doesburg tot heden (1975). Het proza van Peter Verhelst kan hier eveneens worden vermeld.
Literatuur: H. Brems, Lichamelijkheid in de experimentele poëzie, 1976.Avantgarde!?, themanummer Raster, 1977. H. Bousset, Schrijven aan een opus, 1982. A. Compagnon, Les cinq paradoxes de la modernité, 1990. H. Brems, ‘Experimentele schilderkunst enLiteratuur:’ in Th. Hermans e.a. (red.), Handelingen van het elfde Colloquium Neerlandicum, 1992, pp. 315-322. Chr. Prigent, Une erreur de la nature, 1996.