Fictie, fictionaliteit

Aanduiding voor het verzonnen (fictieve) karakter van teksten, ter onderscheiding van wetenschappelijke of documentaire werken. Fictionaliteit, wat zich pas vanaf de negentiende eeuw tot wezenskenmerk van de literatuur heeft ontwikkeld, is een kernbegrip geworden in de literatuurwetenschap. Sommige theoretici hebben gepoogd aan te tonen dat het fictieve karakter van teksten de literariteit ervan mee bepaalt omdat de waarheidswaarde van die teksten a.h.w. tussen haakjes wordt geplaatst (verg. Faction). Indicaties dat we met fictieve teksten te maken hebben, zijn buiten en in die teksten te vinden: zo bv. de aanduiding ‘roman’ of ‘gedichten’ op de titelpagina van een werk of eigenaardige grammaticale of semantische combinaties; de reeks tempora (zie tempus) die gebruikt worden bij het vertellen (preteritale vormen) zouden zich bv. onderscheiden van de tempora gebruikt bij het spreken over iets (presens- en perfectumvormen). Men mag het echter niet zo voorstellen dat de aanwezigheid van dergelijke indicaties ipso facto zou leiden tot de conclusie dat we met een fictieve tekst te maken hebben. Omschrijvingen als ‘wereld in woorden’, ‘mogelijke wereld’, of ‘analogon van de werkelijkheid’ blijken onvoldoende precies ter aanduiding van de problematische relatie tussen fictieve tekst en realiteit. Men spreekt daarom beter van fictionalisering, resp. defictionalisering. Met fictionalisering bedoelt men dan een proces dat de buitentekstuele werkelijkheid verandert in een tekstuele (verg. ‘het is fictie’). Defictionalisering is anderzijds een poging om die tekstuele werkelijkheid (de werelden in een gedicht, verhaal …) zoveel mogelijk met de buitentekstuele werkelijkheid te laten overeenstemmen. In plaats van met fictionaliserende indicaties als ‘roman’ of ‘gedichten’ zullen defictionaliserende teksten vaak worden gepresenteerd met aanduidingen als ‘reportage’, ‘documentaire’, ‘project’, ‘autobiografie’ e.d., die alle pretenderen een één-op-één correspondentie met de buitentekstuele werkelijkheid te hebben. Zie ook Readymade, anekdote en Bekentenisliteratuur .

Overigens wordt fictie (of het Engelse leenwoord fiction) door de literaire kritiek en de wereld van boek en uitgeverij ook gebruikt als verzamelnaam voor het geheel van fictionele literatuur (vooral romans en kortverhalen, maar soms met inbegrip van dagboek, poëzie, toneel, enz.). Dit gebeurt bv. in bestsellerlijsten (fiction t.o. non-fiction; zie ook NUGI). Als genreaanduiding voor verhalende literatuur kan de term met verdere bepalingen verbonden worden, zoals in science fiction, metafictie, enz.

Literatuur: H. Brems, ‘Defictionalisering’ in Dietsche Warande en Belfort, 1978, pp. 510-524. A. van Zoest, Waar gebeurd en toch gelogen. Over fictie en niet-fictie, 1980. G. De Vriend, ‘De fictie van fictionaliteit’ in Spektator, 1985-86, pp. 85-93. J.J.A. Mooij, Fictional Realities: the uses of literary imagination, 1993. J.H. Petersen, Fiktionalität und Ästhetik, 1996. Fictie in Context, themanummer Tijdschrift voor wetenschap, 1998, 2. J.-M. Schaeffer, Pourquoi la fiction?, 1999.