Figuurgedicht

(Lat. carmen figuratum < carmen = lied, gedicht; figura = vorm). Een gedicht waarin door de grafische ordening van de versregels het beschreven onderwerp wordt uitgebeeld, bv. een kruis, een vlinder, een appel. Het genre vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in de inscripties die de Grieken in grafische vorm aanbrachten op geofferde voorwerpen. Ook de Romeinen (Optatianus Porfyrius) en de Karolingers (Bonifatius, Alcuinus, Rabanus Maurus) beoefenden het carmen figuratum (Gr. synoniem technopaignion). De rederijkers en de Metaphysicals (bv. G. Herbert) waren eveneens gefascineerd door dit virtuoze en maniëristische spel. In de twintigste eeuw vond het figuurgedicht navolging bij de dadaïsten, expressionisten en surrealisten, en kende het een opleving bij de dichters van de Concrete poëzie . Bv. G. Apollinaire, ‘Montparnasse’ (1914).

Literatuur: G. Pozzi, La parola dipinta, 1981. U. Ernst, ‘The Figured Poem: towards a definition of genre’ in Visible Language, 20, 1986, pp. 8-27.