Folklore

(Eng. folk = volk; lore = leer). Term van Engelse makelij, gesmeed door de oudheidkundige William John Thoms, die in 1846 aan de redactie van het tijdschrift The Athenaeum dit neologisme voorstelde i.p.v. de omslachtige formuleringen ‘popular literature’ en ‘popular antiquities’. Aanvankelijk betekent folklore ‘lore of the people’, d.w.z. wat het volk (mondeling) overlevert, zoals verhalen, liederen, zegswijzen, remedies, geloofsvoorstellingen, zeden en gewoonten, enz. Al deze items vormen de zgn. geestelijke volkscultuur, terwijl volksklederdrachten, huisraad, huisinrichting, werktuigen, woningen (cf. Bokrijk), enz. de materiële volkscultuur vertegenwoordigen en in de Angelsaksische wereld en de Oostbloklanden met etnologie worden aangeduid.

Folklore-uitingen worden door een vijftal hoofdkenmerken gekarakteriseerd. Eerst is er het element mondelinge overlevering (zie Orale literatuur :), waarbij men denkt aan het doorgeven van o.m. verhalen en liederen van persoon tot persoon of van de ene generatie naar de andere. Dit leidt tot traditie, een ander relevant kenmerk van folklore. Als gevolg van mondelinge traditie ontstaan allerlei varianten. Verder valt nog op dat folklorecreaties normaliter anoniem zijn (bv. sprookjes, sagen, legenden) en gekenmerkt worden door specifieke vormkwaliteiten zoals begin- en slotformules.

Hoewel de term folklore zeer populair en zelfs internationaal bekend is, wordt hij niet overal aanvaard. Eerst is er het probleem dat het begrip folklore eigenlijk maar een deel van de volksculturele lading dekt, nl. wat mondeling overgeleverd wordt. De rest, zoals eten en drinken, ambachten, wandversiering e.d., valt erbuiten en zou dus niet behoren tot de volkscultuur, wat natuurlijk onverdedigbaar is. Bovendien hebben de woorden folklore en folkloristisch in de loop der jaren een negatieve bijklank gekregen (oubollig, achterhaald). Ten slotte valt folklore geenszins samen met de studie van het volksleven, alleen met diverse uitingen ervan. Om het onderscheid tussen studie en object te beklemtonen werd – evenwel zonder veel succes – de term folkloristics gelanceerd. Naar het voorbeeld van Duitsland verkiest men bij ons de term volkskunde, waaronder verstaan wordt: een vergelijkende wetenschap, die cultuuruitingen van de mens, levend in gemeenschap, diachroon en synchroon onderzoekt, met de bedoeling allerlei relaties te onderkennen (historische, geografische, psychologische, sociologische, functionele en structurele) die bestaan tussen het bestudeerde object, zijn drager en de context (de zgn. volkskundige driehoek).

Literatuur: S. Top, ‘Inleidende beschouwingen tot het wezen, het doel en de methodes der moderne volkskunde’ in Oostvlaamse Zanten, 1979, pp. 129-156. B. Toelken, The Dynamics of Folklore, 1996.