(Dts. geestesgeschiedenis). Stroming binnen deLiteratuur:wetenschap rond de jaren 1895-1925, vooral in Duitsland, die de Literatuur: ziet als uitdrukking van het leven (Lebensdeutung). Ze beklemtoont dat er een enge band bestaat tussen enerzijds het leven en de ontwikkeling van deLiteratuur: en anderzijds de geschiedenis van psychologie en filosofie. Via Einfühlung leggen de aanhangers van deze stroming – gangmaker was Wilhelm Dilthey (Das Erlebnis und die Dichtung, 1905) – de nadruk op het eigene en boventijdelijke van elk kunstwerk (zie Hermeneutiek). Zij hanteren daarbij concepten zoals intuïtie, beleving (Erlebnis) en tijdgeest (Zeitgeist). Zij willen het literaire werk ‘verstaan’ (verstehen) en zetten zich duidelijk af tegen de veeleer ‘verklarende’ methode (erklären) van het Positivisme, dat volgens hen de diepere zin van het kunstwerk niet raakt. Door de vrij sterke abstrahering en reductie van het literaire werk tot zijn ideële inhoud (Gehalt), werd de vormgeving en structuur (Gestalt) echter sterk verwaarloosd. Vanaf de jaren 20 komt hierop een duidelijke reactie vanuit een aantal Autonomiebewegingen.
Literatuur: R. Unger, Literaturgeschichte und Geistesgeschichte, 1925. H. Göttner, ‘Geistesgeschichtliche Literaturtheorien’ in Der logische Bau von Literaturtheorien, 1978, pp. 96-148.