(Fr. poésie de circonstance). Poëzie geschreven naar aanleiding van een belangrijke gebeurtenis uit de familiale context (geboorte, huwelijk, overlijden, enz.) of de publieke sfeer (herdenking, veldslag, enz.) waarbij de dichter direct of indirect betrokken is. Hoewel aan dergelijke lyriek ten gevolge van haar utilitair karakter vaak weinig literaire waarde wordt toegeschreven, kan een gelegenheidsgedicht waarin de gebeurtenis in kwestie voldoende verdiept wordt, een grote poëtische kracht bezitten. De oudheid kende reeds het epitaaf (bij overlijden) en het epithalaam (sien Epithalamium) (bij bruiloft). Deze vormen kwamen opnieuw in trek in de renaissance, o.a. bij Vondel (bv. zijn lijkdichten). Latere voorbeelden van gelegenheidspoëzie vinden we o.m. bij Gezelle en Van Wilderode. Het gelegenheidsdichten heeft recentelijk een sterke impuls gekregen door de aanstelling of benoeming van een Dichter des Vaderlands (zie poet laureat) en van stadsdichters (sien Stadsdichter), omdat zij geacht worden belangrijke evenementen van poëtische commentaar te voorzien. Zo schreef Gerrit Komrij gedichten bij het twintigjarig jubileum van koningin Beatrix, bij de moord op Pim Fortuijn en bij de dood van prins Claus; zo schreef Tom Lanoye in 2003 ter gelegenheid van Antwerpen Cultuurstad o.m. een gedicht over de ‘relatie’ tussen de boerentoren en de kathedraal. Zie ook gebruiksliteratuur.
Literatuur: M. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Poëzie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw’ in M. Spies (red.), Historische letterkunde, 1984, pp. 75-92. J.J.M. Westenbroek, ‘Gezelle als Proteus. Individuele en groepskarakterisering in enkele bruiloftsgedichten: een bijdrage tot de retorica van het gelegeheidsgedicht’ in Gezelle-kroniek, 1984, pp. 39-71. A. Nieuweboer, ‘Medeleven volgens voorschrift en verzen op bestelling. Achttiende-eeuwse gelegenheidsgedichten’ in Literatuur, 1986, pp. 15-22.