Aanvankelijk als pamfletten verspreide en later gebundelde liederen van verzet tegen het Spaanse bewind in de zestiende eeuw. In het begin van de opstand vertonen zij geen antikatholiek karakter; zij werden slechts naderhand een van de werkzaamste expressiemiddelen van de hervorming. Men onderscheidt geuzenliederen met een kroniekachtige inslag die de traditie van het historielied voortzetten, spotliederen tegen Spanje en Rome, triomfliederen die de successen van de opstand bezingen, en propagandateksten. De oudste bewaarde verzameling dateert uit 1581 (Een nieu Geusen-Lieden Boecxken). Een latere bundel is de Nederlandtsche Gedenckclanck (1626), een geschiedwerk geïllustreerd met talrijke liederen, meestal van de hand van Adriaan Valerius. Formeel vertonen de geuzenliederen verwantschap met de Rederijkers(kunst). De meeste van de ongeveer 250 overgeleverde liederen zijn anoniem. Het bekendste geuzenlied is het aan Marnix van St.-Aldegonde toegeschreven Wilhelmus van Nassouwe, de nationale hymne van Nederland. In algemene zin kan de term geuzenliteratuur gebruikt worden voor diverse vormen van verzetsliteratuur. Grote bekendheid verwierf Het lied der achttien dooden door J. Campert in 1941 n.a.v. het zgn. geuzenproces in Rotterdam.
Literatuur: Y. Foppema (inleiding en commentaar), Oude en Nieuwe Geuzenliederen, 1946. H. Bruch, Slaat op den trommele. Het Wilhelmus en de Geuzenliederen, 1971. L. Grijp, ‘Van Geuzenlied tot Gedenck-clanck: het geuzenliedboek in de Gouden Eeuw’ in M.B. Smits-Veldt e.a. (red.), De Nederlandse Opstand in cultuurhistorisch perspectief, themanummer De zeventiende eeuw, 1994, pp. 118-132. E. Hofman, Het Lied van Oranje en Nederland: nieuw licht op het Wilhelmus en zijn dichters, 2003.