(Gr. grullos = spinkhaan). Zeventiende-eeuwse benaming voor een komische of satirische voorstelling van het als dom en belachelijk beschouwde land- en boerenvolk, van invaliden en van maatschappelijk uitschot. De term wordt zowel voor gedichten (epigrammen (sien epigram) ) als voor tekeningen, gravures en schilderijen aangewend. De gedachte dat in het genre sociaal medevoelen wordt gedemonstreerd, moet als anachronistisch verworpen worden. In de schilderkunst werd Adriaen Brouwer een ‘gryllorum pictor’ genoemd. Dichters van grillen zijn S. van Beaumont (die de benaming toepast op zijn bewerkingen van epigrammen van Martialis), Adriaen van de Venne, C. Huygens en Bredero (o.m. vierregelige versjes op de twaalf maanden, wellicht bestemd voor een almanak).
Bv. op de maand juli: Metje Klaes, ghy bent soo moy
Soo begon Branckje te kallen,
En hy wurpse neer in ‘t Hoy,
En hy isser oppe vallen.
Literatuur: J. Muylle, Genus Gryllorum. Gryllorum Pictores, 1986 (diss. K.U.Leuven). P. Vandenbroeck, ‘Zur Herkunft und Verwurzelung der “Grillen”’, in De zeventiende eeuw, 1987, pp. 52-84.