Groteske

(It. grotto = grot). De benaming verwijst naar de plaats waar men aan het eind van de vijftiende eeuw bij opgravingen schilderijen ontdekte: het gaat om frescoversieringen in de door aarde bedekte en daardoor grotachtig aandoende Domus aurea van Nero. In de Literatuur: wordt de term voor het eerst gebruikt in de zestiende eeuw in Frankrijk, o.a. bij Rabelais. De benaming geraakt echter pas ingeburgerd in de achttiende eeuw. In het algemeen verwijst de term groteske naar literaire werken met een grillig en onnatuurlijk karakter en duidt hij op een aberratie van de menselijke normen van harmonie. In tegenstelling tot het klassieke lichaamsschema dat gesloten, afgerond en afgescheiden is, wordt het groteske lichaam volgens de RussischeLiteratuur:theoreticus Mikhaïl Bakhtin gekenmerkt door grensoverschrijding, buitenmaats naar voren springende lichaamsdelen (neus, penis, borsten, achterste), openingen (mond, vagina) en desintegratie. Het groteske is volgens Bakhtin een levensbevestigend én ambivalent gegeven; het houdt zowel een destructie als een regeneratie in: leven en dood zijn complementair (verg. beeld van de stokoude zwangere vrouw). We vinden groteske elementen in de karikatuur, de parodie, de satire en het absurd theater . Wanneer ze een heel werk bepalen, zowel wat stofkeuze als wat voorstellingswijze betreft, dan werkt de term groteske genreaanduidend. Moderne auteurs die de groteske beoefenden zijn o.m. Kafka, Beckett, Ionesco en, bij ons, Van Ostaijen (bv. De bende van de stronk, 1932). Zie ook burleske.

Literatuur: Ph. Thomson, The Grotesque, 1972 (The Critical Idiom). O. Best (red.), Das Groteske in der Dichtung, 1980. M. van Buuren, De boekenpoeper. Over het groteske in deLiteratuur:, 1982. Het groteske, themanummer Raster, 1984. E. Rosen, Sur le grotesque: L’Ancien et le nouveau dans la réflection esthétique, 1991. A. van den Oever, ‘Fritzi’ en het groteske, 2003. B. Sinic, Die sozialkritische Funktion des Grotesken, 2003.