Happening

(Eng. gebeurtenis). Bijeenkomst die een artistiek-emotioneel effect beoogt en waarbij diverse kunstvormen (muziek, dans, film, theater) naast klankeffecten, lichtspel en eventueel experimenten met geuren een totaalspektakel creëren. Kenmerkend zijn het geïmproviseerde karakter, het samenspel tussen verschillende media zonder dat harmonie nagestreefd wordt en de betrokkenheid van het publiek dat deel uitmaakt van het gebeuren. De term werd geïntroduceerd door de schilder Allan Kaprow (1958) die de happening zag als een stadium in de ontwikkeling van de schilderkunst. Na de assemblage (gebruik van verschillende materialen) en de ‘environmental art’ (kunst brengen in de leefwereld van de mens) realiseert de happening een totaalkunstwerk, een collage van mensen en objecten in beweging. Het fenomeen zoals we het nu kennen ontstond in de jaren 50 in de Verenigde Staten en waaide van daar over naar Europa waar de Wiener Gruppe happenings organiseerde. In de jaren 60 kende het een groot succes. De happening sluit aan bij de pop art (sien Popliteratuur ) en kan gezien worden als een symptoom van protest tegen de burgerlijke (theater)cultuur. Het doorbreken van bestaande structuren (tijdstructuur, ruimtestructuur) is daarbij van groot belang. Visuele verstrooiing (simultaangebeurtenissen), relativering van dramatische elementen (de toeschouwers worden opgenomen in het gebeuren) en inperking van de taal (emotie en beweging domineren) vergroten de afstand tussen traditioneel theater en happening. Zie ook gesamtkunstwerk, performance*.

Literatuur: W. Nöth, Strukturen des Happenings, 1972. D. Suvin, To Beckett and Beyond, 1984, pp. 229-265.