Hermeneutiek

(Gr. hermeneuein = verklaren, verg. ook Hermes, de mythologische vertolker van de goddelijke boodschap voor de mensheid). Filologische discipline die in dienst staat van de doelmatige verklaring van een tekst. Reeds in de middeleeuwen en de renaissance ontstond een interpretatieleer. Onder invloed van religieuze bewegingen (hervorming en piëtisme) en van de aufklärung zou ze verder uitgewerkt worden.

Vooral in Duitsland kende de hermeneutiek een grote bloei. Men kan er drie periodes onderscheiden:

1. De voorromantische hermeneutiek steunt op het algemeen aanvaarde principe dat men de delen door het geheel en het geheel door de delen moet verduidelijken (hermeneutische cirkel). Deze vorm had vooral een pedagogische functie en beperkte zich tot het verklaren van eventuele problematische passages. Begrijpen en interpreteren liggen hier duidelijk uit elkaar. In het hermeneutische proces kon men drie fasen onderkennen: het begrijpen (intelligere), het verklaren (interpretare) en het toepassen (applicare).

2. De romantisch-hermeneutische school, die vooral door Schleiermacher en Dilthey tot bloei kwam, herwerkte grondig de bestaande interpretatieleer. De interpretatie breidde zich uit tot elke tekstbenadering, waardoor begrijpen en interpreteren dichter bij elkaar komen. Bovendien trachtte men de nieuwe hermeneutiek te ontdoen van elke dogmatische binding. Het belangrijkste methodische beginsel was de dubbele cirkel. Het oude beginsel werd in twee richtingen verder uitgewerkt zodat men kan spreken van een psychologische cirkel (subjectief aspect) en van een historische of grammaticale cirkel (objectief aspect). Het psychologische-cirkelprincipe eist van de interpretator dat hij zich verplaatst in het zielenleven van de auteur om zo het geneseproces te herleven en van daaruit de tekst te verklaren. De objectieve cirkel, die aanvankelijk vooral op de talige betekenis van de woorden betrekking had (geschiedenis van de taal, de literatuur, de stijl), zou onder impuls van Dilthey sterk in historische zin geïnterpreteerd worden. De interpretator verplaatst zich in de tijdgeest (Zeitgeist, zie Geistesgeschichte*) van de te interpreteren tekst (reconstructionisme of reproducerende interpretatie).

3. De fenomenologische hermeneutiek, vooral uitgewerkt door Gadamer, wil niet langer de tekst reproduceren, maar een gesprek met de tekst voorstellen. De historiciteit van de mens (Heidegger) tekent ook het verstaan, zodat volkomen begrijpen onmogelijk wordt. Alleen door een dialoog die een ‘horizonversmelting’ van verleden en heden beoogt, kan de historische afstand overbrugd worden. De geschiedenis van de vooroordelen en hun werking, die ons denken bepalen, noemt Gadamer Wirkungsgeschichte. Dit dynamische gebeuren is vergelijkbaar met het perspectivisme van Wellek en Warren dat eveneens een pleidooi wil zijn voor een interpretatieleer die de ontwikkelingsgang van de betekenis in haar verklaring opneemt. De fenomenologische hermeneutiek had een reële invloed op het receptieonderzoek.

In de structuralistische (sien Structuur, structuralisme) opvatting, bv. in de ‘Nouvelle Critique’ van Roland Barthes, wordt het postulaat van de betekenis van een literair werk sterk gecontesteerd. Men neemt hier aan dat het literaire werk een eigengeaard semantiserend systeem is dat erop gericht is ‘betekenis’ te genereren en niet één betekenis. De taak van de interpreet is dan de regels en beperkingen te reconstrueren met behulp waarvan betekenissen tot stand komen. In een later stadium zal zelfs deze mogelijkheid ontkend worden; zie deconstructie. In de marge van dit alles kan het pleidooi van Susan Sontag voor een ‘erotics of art’ in plaat van een ‘hermeneutics of art’ vermeld worden. Het is een uiting van het onbehagen dat vooral bij kunstenaars leeft ten opzichte van het reductionisme van veel interpreten die het kunstwerk herleiden tot noembare concepten (cf. heresy of paraphrase).

Zie ookBijbelinterpretatie.

Literatuur: H. Göttner, Logik der Interpretation, 1973. Literary Hermeneutics, themanummer New Literary History, 1978. E. Leibfried, Literarische Hermeneutik. Eine Einführung in ihre Geschichte und ihre Probleme, 1980. W. Ray, Literary Meaning. From phenomenology to deconstruction, 1984. A. Wijzenbroek, De kunst van het begrijpen. Een structuralistisch-hermeneutisch model voor de analyse van literair proza, 1987.  P. Ricoeur, Le conflit des interprétations: essais d’herméneutique, 1987. T. Jansen, ‘Het project van de moderne hermeneutiek’ in P. Zeeman (red.), Literatuur en context, 1991, pp. 202-248.  F. Brandsma, ‘(Historische) hermeneutiek’ in W. van Peer & K. Dijkstra (red.), Sleutelwoorden, 1991, pp. 67-74.  G. Bruns, Hermeneutics. Ancient and modern, 1992. T. Pollmann, ‘De hermeneutische cirkel en de cognitieve psychologie’ in Tijdschrift voor literatuurwetenschap, 1997, pp. 14-23.  J.-Cl. Gens, La pensée herméneutique de Dilthey: entre néokantisme et phénoménologie, 2002.