(Lat. historia = geschiedenis). Geschiedkundige theorie die poneert dat alles, zowel ideeën en normen als de loop van de gebeurtenissen, te verklaren is vanuit de wetten van de historische ontwikkeling. Zij negeert hierbij de werking van andere dan geschiedkundige factoren in de evolutie van de mensheid. Deze theorie maakte opgang in de negentiende eeuw en liet haar invloed gelden zowel in de literatuur (nl. in vormen van romantiek en exotisme en in het hernemen van oude stijlen) als in de literatuurstudie (literaire werken uit een vroegere periode moeten worden beoordeeld naar de intentie van hun auteur, naar de normen van hun tijd). Nieuwe theoretische modellen hebben de laatste jaren opnieuw de aandacht gevestigd op het belang van contextualisering (zie New Historicism).
Literatuur: E. Marsch (red.), Ueber Literaturgeschichtsschreibung. Die historisierende Methode des 19. Jahrhunderts in Programm und Kritik, 1975. K. Popper, De armoede van het historicisme, 1978 (1967). Lodge, ‘Historicism and Literary History: Mapping the Modern Period’ in New Literary History, 1979, pp. 547-556. P. Hamilton, Historicism (The New Critical Idiom), 20032.