Hoofse roman

Benaming voor een episch subgenre dat in de twaalfde eeuw ontstaat. Aanvankelijk worden deze romans nog in verzen geschreven, maar na 1200 neemt het belang van het proza toe. De hoofse roman is, veel meer dan het chanson de geste, het product van de schrijftafel: er zijn dan ook relatief veel auteurs bij naam bekend. Hoewel eer en trouw nog steeds belangrijke waarden zijn in de hoofse roman, treedt toch vooral de hoofsheid als beschavingsideaal op de voorgrond. Hoffelijkheid, mildheid, welsprekendheid en zelfbeheersing, maar vooral ook een geïdealiseerd concept van de liefde (amour courtois, hoofse minne) met een prominente rol voor de vrouw kunnen als hoofse waarden omschreven worden. In tegenstelling tot het chanson de geste kent de hoofse roman wel individuele personages, die in hun psychologische en vooral morele ontwikkeling voorgesteld worden: het biografische is dan ook een belangrijk structurerend element, en de dialoog wint aan belang. Er is, meer dan in het chanson de geste, ruimte voor het wonderbaarlijke (soms zelfs het magische). Mede omdat de band met de historische werkelijkheid veelal losser is, treedt er vaker een manifeste verteller op die bemiddelt tussen verhaal en publiek.

De oorsprong van de hoofse roman ligt in het Franse taalgebied (‘roman’ betekent in eerste instantie niets anders dan ‘in de Romaanse volkstaal geschreven’), maar ook in het Germaanse taalgebied floreerde het genre. De hoofse roman ontleent zijn vertelstof vooral aan de oudheid (zie antieke roman (sien Antieke, antiquiserende roman)), de Arthurwereld (zie Arthurepiek) en het Oosten (zie  Oosterse roman).

Literatuur: R. Bezzola, Les origines et la formation de la littérature courtoise en Occident, 5 vols., 1944-1963. J.Ch. Payen e.a., Le Roman (Typologie des sources du Moyen Âge occidental), 1975. J.D. Janssens, ‘Beschaafde emoties. Over hoofsheid en hoofse liefde’ in R. Jansen-Sieben (red.), Medioneerlandistiek. Een inleiding tot de Middelnederlandse letterkunde, 2000, pp. 141-153. W.P. Gerritsen, ‘Hoofsheid herbeschouwd’ in P. den Boer (red.), Beschaving, 2001, pp. 81-105.