Jugendstil

(Dts.; Fr. art nouveau). Term uit de kunstwetenschap en -kritiek ter aanduiding van een internationale stijlrichting in de beeldende kunst in de periode 1890-1910. De term is ontleend aan het weekblad Jugend, in 1896 gesticht door G. Hirth, dat een belangrijk medium was voor de verspreiding van de ideeën van de stroming. Bij wijze van reactie tegen realisme en NATURALISME in de kunst vertoont zij een voorliefde voor het exotische, ornamentele en arabeske in de manier waarop weelderige lijnen zich golven en krullen in complexe asymmetrische patronen. Bepaalde motieven genieten daarbij een bijzondere voorkeur, zoals planten en bloemen, stromend water, rookspiralen, zwanen, enz. De pogingen om de jugendstil als periodeconcept toe te passen op de literatuur (vooral de lyriek) zijn problematisch en controversieel gebleken. Verschillende auteurs geassocieerd met het fin de siècle of met het symbolisme worden wel eens in verband gebracht met de jugendstil, zo bv. F. Nietzsche, R.M. Rilke, H. von Hofmannsthal, S. George en, buiten het Duitse taalgebied, M. Maeterlinck, O. Wilde, of de Van-Nu-en-Straksers (sien Van Nu en Straks). Bij een aantal van deze en verwante auteurs valt de bijzondere grafische verzorging op (bv. de bekende illustraties van Aubrey Beardsley), evenals een voorliefde voor sommige van de artistieke jugendstilsymbolen en -motieven. Maar van een min of meer coherente literatuuropvatting is evenwel geen sprake.

Literatuur: J. Hermand (red.), Jugendstil, 1971. A. Mackintosch, Symbolismus und Jugendstil, 1976.D. Jost, Literarischer Jugendstil, 1980. J. Mathes, Theorie des literarischen Jugendstils, 1984. J. Pierre, L’univers symboliste: décadence, symbolisme et art nouveau, 1991.