(Gr. krinein = beoordelen). Discipline die zich bezighoudt met de analyse, de interpretatie en de evaluatie van literaire teksten. Omdat ze het canoniseringsproces in hoge mate beïnvloedt, is de kritiek een belangrijke instituties (literaire -). Binnen de literaire kritiek maakt men meestal een onderscheid tussen journalistieke, essayistische en wetenschappelijke kritiek. Dit onderscheid houdt niet alleen verband met de plaats van verschijnen, de lengte en de moeilijkheidsgraad, maar ook met de intentie van de criticus en het beoogde lezerspubliek. In het eerste geval is de kritische tekst hoofdzakelijk informatief en evaluatief. De lengte varieert van zeer kort (bv. bij een aankondiging) tot vrij uitvoerig (bv. een bijdrage op de literaire pagina). De criticus richt zich tot een ruim en gedifferentieerd publiek. Hij anticipeert op, of substitueert de leesact van de lezer. De essayistische kritiek vindt men vooral in algemeen-culturele en populairwetenschappelijke tijdschriften, die zich richten tot een breed publiek van gevormde lezers. De (academisch-) wetenschappelijke kritiek veronderstelt bij de lezer een zekere vertrouwdheid met het besproken werk, het oeuvre van de auteur en eventueel ook met de gebruikte analyse- of interpretatiemethode. Deze vorm van kritiek wil de leeservaring uitdiepen of er vragen bij stellen, vandaar ook de term aanvullende of accessoire kritiek. We treffen ze vooral aan in gespecialiseerde tijdschriften die zich richten tot vakgenoten.
Kritische geschriften bevatten een aantal functionele momenten. Idealiter zouden de hoofdmomenten analyse,interpretatie en evaluatie aan bod moeten komen.
Met betrekking tot analyse en interpretatie, functies die vaak in elkaar overvloeien, kan men een onderscheid maken tussen een interne benadering (intrinsic approach) en een veeleer externe benadering (extrinsic approach). De eerste poogt, via een intensieve en subtiele detailstudie van een bepaald werk te komen tot een interpretatie van het werk en tevens tot de definiëring van de autonome en essentiële kwaliteiten van dit werk, en de wijzen waarop deze kwaliteiten verwoord zijn (technische en retorische procedés, woordkeuze, ambiguïteiten, betekenisconstructie, enz.). Zie ook RUSSIESE FORMALISME, New Criticism, close reading, werkinterpretation. Anderzijds is er de zgn. extrinsic approach, d.i. een benadering die, ‘van buitenaf’, een bepaald werk analyseert en interpreteert volgens een standaard buiten en, in eigenlijke zin, vreemd aan het werk. Hier kan grosso modo een verder onderscheid gemaakt worden tussen vier vormen. Biografische kritiek veronderstelt een significante relatie tussen een bepaald werk en de biografische personalia van zijn auteur en verklaart zodoende bepaalde verhaalde feiten, obsederende thema’s of figuren tegen deze achtergrond (zie ook intentional intentional fallacy). Historisch gerichte kritiek beschouwt een bepaald literair werk als een document van en voor zijn tijd en situeert dit werk zodoende in zijn historische context met die bepaalde cultuur, dat ideeënaanbod … (zie ook historicisme). Psychologische kritiek relateert een werk aan de psychologische eigenschappen, frustaties en obsessies van zijn auteur (zie Literatuurpsychologie en Psychokritiek). Sociologische kritiek ten slotte analyseert en interpreteert een literair werk op basis van zijn maatschappelijke betrokkenheid (mimesis, homologie …; zie literatuursociologie). Naast analyse en interpretatie onderscheiden we evaluatie als een derde functioneel hoofdmoment. Evaluatie is te onderscheiden van smaak. In het laatste geval beoordeelt de criticus een werk op basis van intuïtie en persoonlijke impressie. De aangewende criteria worden niet geëxpliciteerd. Bij de evaluatie daarentegen dienen de criteria duidelijk aangegeven te zijn. In de beoordeling van een werk kunnen bv. de ethische of politieke principes van de criticus en van het publiek dat hij wil voorlichten en sensibiliseren, een belangrijke rol spelen (bv. katholieke/marxistische literatuurkritiek).
Naast deze hoofdmomenten kan men nog een aantal supplementaire functies onderscheiden, nl. de operatieve, de postulatieve en de metakritische functie.
De operatieve functie vloeit voort uit het feit dat de criticus zich als een bemiddelaar opstelt in het literaire communicatieproces dat zich afspeelt tussen auteur en lezer. Voor de auteur fungeert hij als een type van lezer, die hem inlicht over de ontvangst van het boek en die eventueel ook suggesties geeft omtrent het schrijven. Ten opzichte van de gemiddelde lezer echter is de criticus een ingewijde. Hij staat aan de kant van de auteur. Door selectie en transformatie van het materiaal leidt hij de lezer naar een bepaalde interpretatie en evaluatie van het boek. In de journalistieke kritiek, waar reclamefactoren een belangrijker aandeel krijgen dan in de strikt wetenschappelijke kritiek, zal de operatieve functie vaak domineren. Men spreekt van postulatieve functie telkens wanneer de criticus een bepaalde visie op literatuur in het algemeen of op het genre waartoe de tekst behoort, als een postulaat vooropstelt (bv. ‘een goede novelle hoort kernachtig te zijn’). Hier ligt steeds een overgang van het individuele werk naar een algemene stellingname. De postulatieve functie sluit nauw aan bij de evaluatieve. De metakritische functie ten slotte is aanwezig telkens wanneer de criticus zich kritisch uitlaat over zijn eigen interpretatie (bv. door de beperktheid ervan aan te geven) of over de kritiek in het algemeen. Deze functie zal vooral in streng wetenschappelijke kritiek voorkomen.
Op basis van de verdeling van deze functionele tekstmomenten kan men aan literair-kritische geschriften verschillende graden van wetenschappelijkheid toekennen. De kritiek kan veeleer impressionistisch zijn en alleen de persoonlijke respons van de criticus als individuele persoon weergeven. Het invoelingsvermogen van die persoonlijkheid (zie Einfühlung*) en zijn eruditie zijn hier van belang. De kritische tekst zal zich in dit geval meestal beperken tot een (subjectieve) weergave van de inhoud, aangevuld met een smaakoordeel. Bezit hij literaire kwaliteiten, dan kan een dergelijke kritiek zelf als literatuur functioneren. In de mate dat de kritische tekst het literaire werk volgens een expliciteerbare benaderingswijze behandelt, bereikt men een hoger niveau van wetenschappelijkheid. Het aandeel van de analyse en de interpretatie zal toenemen. De smaakoordelen worden vervangen door een gefundeerde evaluatie. De postulatieve en de metakritische functie winnen aan belang. Toch blijft het wetenschappelijk statuut van zelfs de meest rigoureuze kritiek aanvechtbaar; immers, de criticus blijft tegelijk lezer en onderzoeker (zie empirische* literatuurwetenschap).
Literatuur: J. Slawinski, Literatur als System und Prozess, 1975. M.J.G. de Jong, Over kritiek en critici: facetten van de Nederlandstalige literatuurbeschouwing in de twintigste eeuw, 1977. J. Culler, Framing the Sign: criticism and its institutions, 1988. S. Janssen, In het licht van de kritiek. Variaties en patronen in de aandacht van de literatuurkritiek voor auteurs en hun werken, 1994. M. Charles, Introduction à l’étude des textes, 1995. F. Berndsen, Met volle respect: over literatuurkritiek, 2000. C. Belsey, Critical Practice, 20022. T. van Deel e.a. (red.), Kijk op kritiek: essays voor Kees Fens, 2004. E. Etty, Galopperend op jacht naar een idee: literaire kritiek als journalistiek genre, 2005.