Kroniek

(Gr. chronos = tijd). 1. Verhaal van historische gebeurtenissen, accuraat weergegeven en in chronologische volgorde gerangschikt. Het onderscheid met annalen is niet erg precies: men kan stellen dat in annalen de feiten analytisch worden genoteerd, terwijl een kroniek een zekere synthese probeert te bereiken en dan ook meestal een veel langere periode beslaat. Interessante kronieken uit de oudheid zijn de Chronographia van Sextus Julius Africanus (derde eeuw n.C.), over de geschiedenis van de mensheid vanaf de schepping, en de Chronikoi kanones van de eerste kerkhistoricus, Eusebius van Caesarea (vierde eeuw n.C., bekend geraakt in de Latijnse vertaling van Hieronymus), waarin de klassieke en de Bijbelse tijdrekening op elkaar worden afgestemd. De (grotendeels verzonnen) Historia Regum Britanniae van Geoffrey van Monmouth (twaalfde eeuw) was zeer belangrijk voor de opkomst en ontwikkeling van de arthurepiek (zie ook gesta). In de veertiende en vijftiende eeuw ontstaan kronieken steeds minder in de kloosters zoals voorheen. Ze worden bovendien geschreven in de volkstaal en zijn beperkter in hun stofkeuze, zodat het verschil met de annalen grotendeels verdwijnt. Tevens krijgt het genre een literaire status. Bekende voorbeelden van dit alles zijn de Chroniques van J. Froissart (eind veertiende eeuw) en de Chronique van G. Chastellain (eind vijftiende eeuw), die beide een periode van slechts enkele decennia beslaan. Na de middeleeuwen wordt de functie van de kroniek overgenomen door meer uitgesproken narratieve genres als de (auto)biografie (sien OUTOBIOGRAFIE), MEMOIRES,reisbeschrijving en reisverhaal. De term blijft echter in de literatuur bestaan, en wel in ten minste twee betekenissen. De eerste treft men aan als aanduiding van negentiende-eeuwse narratieve teksten die worden gepresenteerd als authentiek, historisch tijdsbeeld en die zich zo onderscheiden van de nog als gefingeerd, dus ‘onwaar’ beschouwde roman. Zo luidt de ondertitel van Stendhals Le rouge et le noir (1831) ‘Chronique de 1830’. De tweede betekenis van de term slaat op een vorm van geschiedschrijving die de historische feiten enkel (chronologisch) opsomt en niet interpreteert, of op geschiedschrijving die op een anekdotische, niet-wetenschappelijke manier te werk gaat.

Een aparte vorm van de kroniek is de rijmkroniek, een geschiedverhaal (deels) in berijmde vorm. Het genre kende een bloei van de twaalfde tot de vijftiende eeuw, waarna het werd vervangen door geschiedschrijving in proza met meer wetenschappelijke pretenties. Bekende auteurs van rijmkronieken zijn Jan van Heelu (Yeeste van den slag van Woeringen, eind dertiende eeuw), Jan van Boendale (begin veertiende eeuw) en Melis Stoke (Rijmkroniek van Holland, veertiende eeuw). Ook Jacob Van Maerlants Spiegel historiael (dertiende eeuw) wordt beschouwd als een rijmkroniek, hoewel daar het fantastische element meer op de voorgrond treedt.

2. Titel van een rubriek in een tijdschrift of krant waarin voor een bepaald onderwerp of vakgebied de nieuwe ontwikkelingen worden bijgehouden.

Literatuur: A.L.H. Hage, Sonder favele, sonder lieghen. Onderzoek naar vorm en functie van de Middelnederlandse rijmkroniek als historiografisch genre, 1989.