Term waarmee men de technische moeilijkheidsgraad van teksten aangeeft, los van inhoudelijke factoren. De leesbaarheid van een tekst is afhankelijk van een hele reeks factoren: gemiddelde zinslengte, syntactische complexiteit, woordlengte en -structuur, frequentie van gebruikte woorden en woordcombinaties (collocaties), thematische coherentie, enz. In het algemeen zal een ‘gemakkelijke’ tekst gekenmerkt zijn door een voldoende mate van informationele (sien Informatietheorie) redundantie. Vanaf de jaren veertig hebben vooral Amerikaanse geleerden formules pogen vast te leggen waarmee de leesbaarheid van teksten exact ‘gemeten’ kan worden. Drie bekende voorbeelden zijn de formules van Edgar Dale & Jeanne Chall, Rudolph Flesch, en Robert Gunning; ze zijn vooral bedoeld voor journalistieke en wetenschappelijke teksten. De zgn. ‘cloze procedure’, ontwikkeld door Wilson L. Taylor, leent zich beter tot toepassing op literaire werken: een tekst wordt gepresenteerd met weglating van een aantal woorden op regelmatige afstanden (bv. elk vijfde woord), en de moeilijkheid ervan wordt berekend op grond van het vermogen van testpersonen om de oorspronkelijke woorden of aanvaardbare equivalenten weer in te vullen en zo de tekst weer te ‘sluiten’ (cloze afgeleid van Eng. close, closure). Voor het Nederlands ontwikkelde R.H.M. Brouwer de zgn. leesindex A op basis van de ‘reading ease’-formule van R. Flesch. Hij wordt berekend door twee derde van de gemiddelde woordlengte (gedefinieerd als het gemiddeld aantal syllaben per 100 woorden) en tweemaal de gemiddelde zinslengte (gedefinieerd als het gemiddeld aantal woorden per zin) af te trekken van het constante getal 195:
leesindex A = 195 – (2/3 x woordlengte) – (2 x zinslengte)
Nederlandse teksten laten zich na analyse indelen in zes groepen, gaande van zeer gemakkelijk (score 80 tot 100) tot zeer moeilijk (score 0 tot 25). Dergelijke indelingen zijn o.m. nuttig voor een optimale sturing van het leesonderwijs. Sommigen, waaronder A. Freeman-Mulders, verzetten zich evenwel tegen deze manier van werken, omdat ze technische leesvaardigheid loskoppelt van het begrijpend lezen. Voor de heel eigen invulling die het leesbaarheidsbegrip bij de Franse criticus R. Barthes gekregen heeft, zie lisible/scriptible*.
LIteratuur: F. Richaudeau, La lisibilité, 1969. R.H.M. Brouwer, ‘Onderzoek naar de leesmoeilijkheid van Nederlands proza’ in Pedagogische studiën, 1972, pp. 454-464. La lisibilité, themanummer van Protée, 1986. A. Freeman-Smulders, Leren lezen is niet genoeg, 1990.