Literatuursociologie

Marxistisch geïnspireerde subdiscipline binnen de literatuurwetenschap die de literatuur vanuit de relatie tot de maatschappelijke werkelijkheid wil verklaren. De literatuursociologie heeft vooral aandacht voor de externe en materiële modaliteiten van de literaire communicatie: zij wil uitleggen waarom een bepaald schrijver precies dat bepaalde werk in die bepaalde context zo heeft geschreven. Ze zal bij voorkeur zijn status, beroep, zijn klassengebondenheid, zijn ideologie, enz. bestuderen. Ook het productieproces in het algemeen, zo bv. de rol van uitgeverijen, behoort tot haar onderzoeksdomein. In eerste instantie is de literatuursociologie dan ook een normaal uitvloeisel van de positivistische (sien Positivisme)  literatuurgeschiedschrijving aan het einde van de negentiende eeuw, die verder haar invloed heeft gehad in het werk van bekende literatuursociologen als de Hongaar Georg Lukács en de Duitsers Theodor Adorno en Walter Benjamin. Een Roemeens leerling van Lukács, Lucien Goldmann, heeft de sociologische methode verfijnd met zijn analyse van de ‘vision du monde’, toegepast op de tragedies van Racine. De andere kant van de literaire communicatie, het lezerspubliek, heeft aanvankelijk minder de aandacht gekregen van de literatuursociologie (Robert Escarpit), maar gaandeweg werden ook de literaire markt en de leesattitudes van bepaalde groepen lezers meer en meer bestudeerd, vaak los van enige ideologiekritiek (zie ook empirisch receptieonderzoek). Zo ging men bv. de invloed van de reclame op de verkoop van boeken bestuderen, of via enquêtes de leesgewoonten van scholieren, vrouwen of arbeiders onderzoeken.

Sinds de jaren 80 hebben diverse ontwikkelingen het landschap van de literatuursociologie grondig gewijzigd. De voornaamste zijn: 1. de analyse van literaire instituties (sien instituties (literaire -)  (literaire prijzen, uitgeverijen, e.d.; 2. de studie van de krachtlijnen die het literaire veld structureren (Pierre Bourdieu met zijn veldtheorie) en het situeren tegenover de andere maatschapelijke domeinen; 3. de analyse van het discours social (M. Angenot), geïnspireerd op het oeuvre van Bakhtin, om de interactie tussen maatschappij en teksten in termen van discursiviteit te herdenken (zie dialogismesociokritiek).  

Zie ook IDEOLOGIEKRITIEK, materialistische literatuurstudie.

Literatuur: L. Goldmann, Le Dieu cache, 1956. R. Escarpit (red.), Le littéraire et le social, 1970. B. Vanheste, Literatuursociologie, 1981. P. Zima, Literatuur en maatschappij, 1981. J. Dubois, L’Institution de la littérature, 1983 (1978). A. Mertens, ‘Literatuursociologie’ in K. Beekman & F. de Rover (red.), Literatuur bij benadering: vormen van literatuurbeschouwing, 1987, pp. 94-117. F. Joostens (red.), Het esthetisch belang: nieuwe ontwikkelingen in de literatuursociologie, 1990. P. Bourdieu, Les règles de l’art, 1992. A. Dorner & L. Vogt, Literatursoziologie: Literatur, Gesellschaft, Politische Kultur, 1994. B. Keunen & B. Eeckhout (red.), Literature and Society. The function of literary sociology in comparative literature, 2001.