(Fr. théorie de la littérature, Eng. literary theory, Dts. Literaturtheorie, ook Allgemeine Literaturwissenschaft). Onderdeel van de materialistische literatuurstudie, nl. de theoretische benadering van het verschijnsel literatuur (algemene vormprincipes, genres, criteria ter onderscheiding van literaire en niet-literaire taaluitingen, enz.). De kenhouding is hier bepalend. De literatuurtheoreticus richt zijn aandacht niet in de eerste plaats op de teksten zelf (zoals de criticus of literatuurhistoricus), maar tracht door deductie tot uitspraken te komen over hét literaire werk, dé literatuur in het algemeen. De afgrenzing t.o. meer empirisch georiënteerde deeldisciplines is overigens gradueel: ook de criticus of historicus werkt vanuit een welbepaalde ‘theoretische’ literatuuropvatting, al blijft die vaak onuitgesproken. Vaak wordt als synoniem voor literatuurtheorie ook de benaming POËTIEK gehanteerd. Vroegere handboeken van poëtiek (poëtica’s) betroffen echter meer speciaal de techniek van het literaire werk (verschillende genres, stijlkenmerken, enz.), wat overigens tot uiting komt in gebruikelijke combinaties als poiètikè technè (van het Gr. poiein = maken), ars poetica, leer van de dichtkunst, enz.
Literatuur: Zie ‘Selectieve bibliografie’ vooraan.