(Lat. bekoorlijke plaats). Vorm van natuurbeschrijving waarin de band met het concrete landschap volledig verdwenen is. De auteur schildert een idyllisch plekje, ontstaan in droom of fantasie, waarin de tijd vervaagt en de natuurlijke begrenzingen verdwijnen, om zo bevrijding te zoeken van de verantwoordelijkheden en emotionele frustraties van het dagelijkse leven. Het was een geliefde topos ( sien Topos, topiek) in de poëzie vanaf de keizertijd in Rome en komt ook later nog, tot in de achttiende eeuw, vaak voor, vooral in pastorale literatuur. Zie ook ruimte (literaire -).
Literatuur: K. Garber, Der locus amoenus und der locus terribilis, 1974. A. van Buuren, ‘De tuin in het kader van de middeleeuwse natuurbeleving’ in R. Stuip & C. Vellekoop, Tuinen in de middeleeuwen, 1992, pp. 115-130. M. Gally, ‘Variations sur le locus amoenus. Accords des sens et esthétique poétique’ in Poétique, 1996, pp. 161-177. A. Geyssant, ‘Locus amoenus et discours scolastique sur l’image: regard sur un topos poétique en France et Espagne au Moyen Âge’ in Revue de littérature comparée, 1998, pp. 39-52.