Maniërisme

(It. maniera = manier, trant, stijl). In de beeldende kunsten: stijlrichting uit de late renaissance die gekenmerkt wordt door raffinement, ambiguïteit en beweeglijkheid (figura serpentina). In de literatuur kan de term drie verschillende betekenissen hebben. Oorspronkelijk is het maniërisme de crisisperiode die omstreeks 1530-1630 de overgang vormt tussen Renaissance en Barok (zoals in de beeldende kunst). In een tweede, meer specifieke betekenis wijst de term op een bepaalde richting binnen de literaire barok, die in de respectieve West-Europese literaturen ook omschreven wordt als marinisme* (Italië), gongorisme* (Spanje), préciosité (Frankrijk), euphuïsme (Engeland) en Schwulst (Duitsland). Die stijlen, die elk hun eigen ontstaansgeschiedenis en specifiek karakter hebben, vertonen een aantal gemeenschappelijke voorkeuren: een gekunstelde, gelatiniseerde woordenschat, duisterheid, geleerde toespelingen op de antieke mythologie, frequent gebruik van bepaalde retorische procedés (zoals antithese, anafoor en epifoor, hyperbool, hyperbaton, paronomasia, paradox, perifrase en pleonasme), vergezochte beeldspraak en een complexe en overladen zinsbouw. Dergelijke stijlkenmerken vindt men natuurlijk ook buiten de barok. Zo is het barokke maniërisme eigenlijk geëvolueerd uit een formalistische tendens die reeds vroeg in de renaissance aanwezig was, en die bij ons op zijn beurt een voedingsbodem had gevonden in het maniërisme van de laatmiddeleeuwse rederijkers. Om die reden wordt maniërisme in een derde definitie omschreven als een algemeen stijlkenmerk dat in elk literair tijdvak of met een zekere regelmaat aanwezig is. Volgens E. Curtius bestaat er een systematische afwisseling tussen periodes met een maniëristische en met een klassieke stijl. In zijn spoor ziet Hocke de Franse literatuur na 1850 (Baudelaire, Mallarmé) als typisch maniëristisch. Ook in deze bredere definitie zijn hermetisme, intellectualisme en een complexe semantische en syntactische organisatie kenmerkend. Een maniëristische stijl kan de adequate uitdrukkingsvorm zijn voor een bepaalde geesteshouding (zoals in de barokperiode), maar meestal wordt de term met afkeuring gebruikt (ongemotiveerde, vrijblijvende hypertrofie van vormen).

Literatuur: G.R. Hocke, Manierismus in der Literatur, 1959. J. Shearman, Mannerism, 1967. C.-G. Dubois, Le maniérisme, 1977. F.J. Warnke, ‘Mannerism in European Literature: period or aspect?’ in Revue de littérature comparée, 1982, pp. 255-260. J. Mirolle, Mannerism and Renaissance poetry: concept, mode, inner design, 1984. S. Kiedron, ‘Renaissance – barok – maniërisme…: jongleren met begrippen?’ in Acta Neerlandica, 2002, pp. 127-139.