Maskerspel/masque

(It. maschera = vals gezicht). Toneelgenre dat vooral populair was aan het Engelse hof van ongeveer 1580 tot 1640. Het werd opgevoerd door gemaskerde personen die een allegorisch of mythologisch thema voorstelden. Dit deels gesproken en deels gezongen spel, waarin ook muziek en dans een aandeel hadden, symboliseerde de overwinning van de orde en de monarchie met haar edele, klassieke cultuur op de duistere machten van het kwaad en de chaos. De visuele showaspecten primeerden op de vaak gebrekkige thematische en dramatische eenheid. Hoofdvertegenwoordiger van dit moralistisch opgezette spektakelgenre was Ben Jonson, hofdichter van Jacob I. Tegenover de maskers die de deugden en verdiensten van de monarchie voorstelden, plaatste Jonson de zgn. antimaskers (antimasque). Deze variant voerde eveneens gemaskerde beroepsacteurs en acrobaten ten tonele (vooral saters en demonen) die de wereld van het kwaad en de chaos verbeeldden. Hun aanvankelijk allegorische rollen, zoals Onwetendheid, Lichtgelovigheid, Verdenking en Ontrouw, evolueerden echter in groteske, soms obscene zin, wat een contrast creëerde met de harmonieuze orde van de masque zelf.

Literatuur: S. Orgel, The Jonsonian Masque, 1965. S.P. Sutherland, Masques in Jacobean Tragedy, 1983. D. Lindley (inleiding en tekstuitgave), Court Masques. Jacobean and Caroline entertainments 1605-1640, 1995. L. Mickel, Ben Jonson’s Antimasques. A history of growth and decline, 1999.