(Gr. verandering van de ene vorm (morfè) naar de andere, gedaanteverwisseling). 1. De verandering van mensen in dieren, planten of voorwerpen en omgekeerd, vooral bekend als sprookjesmotief, bv. de kikker die een mooie prins blijkt te zijn na een zoen van de prinses.
2. Benaming van een mythe die een dergelijke gedaanteverwisseling tot exclusief onderwerp heeft of van literaire werken die dit thema behandelen. Men vindt het nl. met verschillende bedoelingen terug zowel in Oudindische mythen en in de Latijnse literatuur, o.m. bij Ovidius (Metamorphoses, 2-8 n.C.) en Apuleius (ca. 160 n.C.), als in de twintigste eeuw, o.m. bij Kafka (Die Verwandlung, 1915) en G. Meyrink (Der Golem, 1915).
Literatuur: H. Skulsky, Metamorphosis. The mind in exile, 1979. F. Hallyn, La métamorphose dans la poésie baroque française et anglaise, 1980. G. Demerson, Poétique de la métamorphose, 1981. R. Th. Van der Paardt, Mythe en metamorfose: antieke motieven in de moderne literatuur, 1991. F. Berthelot, La métamorphose généralisée. Du poème mythologique à la science-fiction, 1993. Themanummer Bzzlletin, 2000, afl. 272. D.B.D. Asker, Aspects of Metamorphosis. Fictional representations of the becoming human, 2001.