Minnesang

Belangrijke vorm van hoofse middeleeuwse wereldlijke lyriek die ontstond in de Provence en zich van daaruit verspreidde over heel West-Europa vanaf de twaalfde tot de veertiende eeuw. De minnezang werd vaak ter verstrooiing aan de adellijke hoven beoefend door troubadours (Provence), trouvères (Noord-Frankrijk), Minnesänger (Duitsland) en minstrelen (Nederlanden). In deze lyriek wordt de liefde voorgesteld als een soort van feodale hulde en dienst van een ridder-vazal aan een maatschappelijk boven hem verheven en, daarmee samenhangend, geïdealiseerde dame. De onbereikbaarheid van de aanbedene brengt automatisch de onvervulbaarheid van het verlangen naar contact met zich mee. Wanhoop vormt dan ook de onvermijdelijke grondtoon van de minnezang.

Deze thematiek, die oorspronkelijk uit een reële situatie ontstaan kan zijn, werd echter spoedig het voorwerp van een verfijnd, esthetiserend spel, dat moest beantwoorden aan een reeks formele voorschriften (bv. Natureingang*, tornada, vast rijmschema). Samen met een steeds toenemend hermetisme (het trobar clus) veroorzaakte dit het verval van het genre. Beroemd zijn o.a. de Provençaalse troubadours Bernard de Ventadour, Marcabrun, Guillaume IX van Poitiers en Arnaut Daniel, en de Duitse Minnesänger Kürenberger, Dietmar von Aist, Heinrich von Morungen, Wolfram von Eschenbach en Walther von der Vogelweide. In de Nederlandse literatuur wordt de minnezang vertegenwoordigd door Henric van Veldeke en Hertog Jan I van Brabant.

Formeel verwant met het minnelied is de strofische Sangspruch. Thematisch behandelt deze echter ook politiek-sociale, morele en filosofische problemen.

Literatuur: P. Dronke, The Medieval Lyric, 1968. Konzepte der Liebe im Mittelalter, themanummer Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik, 1989. F. Willaert, ‘Geben und nehmen: das höfische Lied in den Niederlanden und der deutsche Minnesang’ in R. Schlusemann & P. Wackers (red.), Die spätmittelalterliche Rezeption niederländischer Literatur im deutschen Sprachgebiet, 1997, pp. 213-227. Id., ‘Hoe zal ik u smeken, mijn lief? Poëtica’s van de hoofse minnelyriek’ in R. Jansen-Sieben e.a. (red.), Medioneerlandistiek: een inleiding tot de middelnederlandse letterkunde, 2000, pp. 227-240 (DBNL 2003). H. Brunner & B. Wachinger (red.), Repertorium der Sangsprüche und Meisterlieder des 12. bis 18. Jahrhunderts, 2006.