Mise-en-abyme

(spiegeltekst; Fr. mise = het plaatsen; abîme, van het Gr. a-bussos = zonder grond, afgrond). De term is ontleend aan de heraldiek waar een figuur ‘en abîme’  wordt genoemd  wanneer zij in het midden van een wapenschild staat en dit zelf weerspiegelt in verkleinde vorm. Het procedé is vergelijkbaar met de manier waarop schilders zoals Van Eyck, Memling of Metsys in een convexe spiegel een deel van of de gehele geschilderde scène weerspiegelen (zgn. Droste-effect). In de literatuurtheorie wordt, naar aanleiding van Gides Les FauxMonnayeurs (1925) de term gebruikt ter aanduiding van een (gedeeltelijk) gelijkend verhaal-in-het-verhaal: de geschiedenis van de ingebedde tekst gelijkt op de omsluitende primaire geschiedenis. De spiegeltekst kan aldus een structurele of thematische, anticiperende of generaliserende functie krijgen; bv. het ingeschoven moordverhaal (‘play in the play’) in Shakespeares Hamlet, of het verhaal over de knecht die smoorverliefd wordt op zijn meesteres in Goethes Werther (brief van 4 sept. 1772), waarna de titelfiguur aan zijn vriend Wilhelm schrijft: “Lies die Geschichte mit Andacht … und denke dabei, dass es auch die Geschichte Deines Freundes ist. Ja, so ist mir’s gegangen, so wird mir’s gehn …”  In andere gevallen kan de mise-en-abyme dan weer in tegenovergestelde zin werken, als antirepresentatie van het verhaal dat zij voorgeeft te weerspiegelen. In de nouveau roman wordt het procedé vaak toegepast als een verhaalelement dat de lineariteit van het handelingsverloop doorbreekt en de aandacht trekt op de autoreferentiële (sien Autoreferentieel, autoreflexief) functie van literatuur. Zie ook inbedding, kaderverhaal, metafictie.

Literatuur: L. Dällenbach, Le récit spéculaire. Essai sur la mise en abyme, 1977. F. Hallyn (red.), Onze études sur la mise en abyme, 1980.