Monologue intérieur

(Fr. innerlijke monoloog). Verwoording in de ik-vorm van een bewustzijns- of gedachtestroom. Sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw het stijlmiddel bij uitstek van een psychologiserend vertellen dat hoofdzakelijk gebaseerd is op de zgn. stream of stream of consciousness, d.i. de stroom van opeenvolgende en in elkaar overvloeiende stemmingen, gemoedstoestanden, gevoelens, gedachten, herinneringen, aandriften, enz. van het personage. Men onderscheidt:

1. De directe monologue intérieur, waarbij de vertelinstantie zich op de achtergrond houdt, zodat de lezer a.h.w. rechtstreeks de innerlijke verwoording afluistert van de bewustzijnsstroom der personages, zoals in de Molly Bloom-episode uit Ulysses (1922) van J. Joyce.

2. De indirecte monologue intérieur, waarbij de verteller of een personage de bewustzijnsstroom aankondigt, begeleidt of commentarieert, zoals in de meeste romans van V. Woolf.

In Frankrijk, waar dit stijlmiddel zijn oorsprong vindt, werd het met succes toegepast o.a. door E. Dujardin en later door o.m. M. Proust, V. Larbaud en N. Sarraute, die het ‘sous-conversation’ noemde. Het werk Les lauriers sont coupés (1887) van Dujardin geldt als het formele voorbeeld bij uitstek. Zie ook  erlebte rede.

Literatuur: D. Cohn, Transparent Minds, 1978. F. Weisman, Du monologue intérieur à la sous-conversation, 1978. J. Sicking, ‘Bewustzijnsweergave in Nederlandse romans uit de negentiende eeuw’ in De nieuwe taalgids, 1989, pp. 289-304. G. Byron, Dramatic Monologue (The New Critical Idiom), 2003. Ph. Chardin (red.), Autour du monologue intérieur, 2004.