Literaire stroming die tussen 1870 en 1880 aansluit op het realisme en beschouwd kan worden als een realisme dat verder doorgedreven is op doctrinaire, wetenschappelijke basis. Met name het sciëntisme (de overtuiging dat alleen de wetenschap ware kennis kan bieden), het positivisme (afwijzing van de metafysica ten voordele van het feitelijke, zinnelijk waarneembare) en het determinisme (exclusieve verklaring door het causaliteitsprincipe – dus de vrije wil wordt ontkend) zijn bepalend voor de heel eigen kleur die het realisme in deze periode krijgt. De mens wordt gezien als het weerloze product van verschillende factoren: aangeboren erfelijke eigenschappen (‘race’ in de terminologie van H. Taine), de omgeving waarin hij opgroeit (‘milieu’) en de concrete omstandigheden waarin hij zich op een bepaald ogenblik bevindt (‘moment’). Aan de hand van deze principes kan de mens a.h.w. wetenschappelijk onderzocht worden. Emile Zola, de meest uitgesproken exponent van het naturalisme, ziet het naturalistische kunstwerk zelfs als een wetenschappelijk experiment (vandaar zijn term ‘le roman expérimental’), d.w.z. als het creëren van bepaalde condities van moment, milieu en ras, waarbij nagegaan wordt hoe het experimenteel ‘geprovoceerde’ geval zal evolueren volgens het deterministische beginsel. In de praktijk zijn die wetenschappelijke pretenties onhoudbaar gebleken.
De roman is het meest typische genre in het naturalisme. Hij biedt voldoende ruimte voor een kritische en analytische observatie van de personages en hun omgeving. Men streeft in principe naar een strikt objectieve weergave: de nadrukkelijk aanwezige auctoriële verteller (sien Auctoriale, auctoriële vertelsituatie) uit het realisme verdwijnt grotendeels naar de achtergrond, het tijdsverloop vertoont een perfecte continuïteit en lineair-chronologische ordening, en vele romans proberen in de dialogen het gesproken woord zo dicht mogelijk te benaderen. Het hoofdpersonage is vaak een labiele, erfelijk belaste of pathologische figuur. De aandacht gaat uit naar het driftenleven van de personages, vooral hun seksuele leven; vaak komen ze uit de lagere kringen van de maatschappij (miserabilisme). De omgeving wordt met uiterste precisie beschreven; dat is een logisch gevolg van het deterministische uitgangspunt (de bepalende invloed van ‘moment’ en ‘milieu’ op het individu). Een dergelijk hypergedetailleerd beschrijven en analyseren, waartegen later de Nieuwe zakelijkheid zou reageren, wordt goed omschreven met het Duitse ‘Sekundenstil’. De naturalistische roman bestaat gewoonlijk uit een aaneenschakeling van scènes (‘tranches de vie’) die voluit in de breedte en in de diepte worden uitgewerkt. De intrige wordt strikt volgens het causaliteitsprincipe afgewikkeld. Zola omschreef de structuur van een roman als een deductief proces: het ene hoofdstuk vloeit als een onvermijdelijk gevolg uit het andere voort. Verbonden met het determinisme is ook de pessimistische geest die de meeste romans kenmerkt, al koesteren sommige auteurs de hoop door kennis van de sociale wetmatigheden tot meer rechtvaardigheid te kunnen bijdragen.
Het naturalistische proza wordt sterk gedomineerd door de Fransen (de gebroeders de Goncourt, Zola, Maupassant, J.K. Huysmans). In Engeland zijn o.a. G. Moore en G. Gissing te vermelden; in Amerika Th. Dreiser, F. Norris en S. Crane; in Duitsland de gebroeders Hart, A. Holz, J. Schlaf en G.M. Conrad. In de Nederlanden verloopt de evolutie van realisme naar naturalisme zeer traag en gematigd, zonder doctrinaire scherpte. De Tachtigers schrijven verschillende min of meer naturalistische romans, vaak in een impressionistisch-woordkunstige stijl (bv. Netscher, Couperus, Van Deyssel, Emants, Coenen …). In Vlaanderen zijn een aantal romans van R. Stijns, C. Buysse, E. de Bom en S. Streuvels naturalistisch te noemen. Zoals men kon verwachten, was de naturalistische stroming amper merkbaar in de lyriek. De invloed op het toneel is evenwel van bijzonder belang. In het spoor van Ibsen (de baanbreker), Strindberg, Tolstoj en G. Hauptmann, schreef bij ons H. Heijermans sociaal geëngageerd naturalistisch theater van internationaal formaat (bv. Op hoop van zegen, 1900). Vermeldenswaard is ook Het gezin van Paemel (1903) van C. Buysse. Na de eeuwwisseling verdwijnt het naturalisme in zijn programmatische vorm; het lost op in een zeer gevarieerd realisme, waarin de psychoanalytische motivering vaak een rol zal gaan spelen (Freud).
In de kritiek wordt de kwalificatie ‘naturalistisch’ ook gehanteerd om werken uit welke periode ook aan te duiden die een sombere, grauwe realiteit op onverbloemde wijze behandelen, of die het determinisme als onontkoombaar voorstellen. Zie ook Verisme, verismo.
Literatuur: T. Anbeek, De naturalistische roman in Nederland, 1982. M.G. Kemperink, ‘Wat wil het naturalisme?’ in F. Berndsen & J. Mooij (red.), Dit is de vreugd die langer duurt…, 1984, pp. 41-60 (DBNL 2004). Y. Chevrel, ‘Publications récentes concernant le naturalisme européen’ in Revue de Littérature Comparée, 1986, pp. 71-84. R. Debbaut, Het naturalisme in de Nederlandse letteren, 1989. J. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle, 1993. Literatuur: D. Bagulay, Le naturalisme et ses genres, 1995. A. Pagès, Le naturalisme, 20013 (Que sais-je?). E. van Nieuwenhuyze, ‘Cyriel Buysse en de naturalistische roman in Nederland’ in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap, 2005, pp. 185-263.